Als we op zoek gaan naar de nieuwe geest van het centrum komen we die bijna letterlijk tegen: spiritualiteit speelt de hoofdrol in het programma. Met drie opvallende producties is Witte de With een nieuwe weg ingeslagen. Verliest het kunstinstituut zijn seculiere karakter, past het in bredere ontwikkelingen in de kunstwereld? Het lijkt erop, dat deze nieuwe invalshoek ook door anderen gekozen wordt, zoals de laatste Biënnale van Venetië suggereerde. Witte de With lijkt een internationale trend te volgen, wellicht daar zelfs leiding aan te geven.
Tulkus 1880 – 2018
Het was een verrassende tentoonstelling die begin vorig jaar opende in Witte de With, Centrum voor hedendaagse kunst aan de gelijknamige straat in Rotterdam. De twee bovenste verdiepingen van het oude schoolgebouw waar sinds 1990 actuele kunst uit de hele wereld te zien is toonden in alle zalen oude en recente foto’s van ‘tulkus’ onder de titel ‘Tulkus 1880 – 2018’. Een tulku is, aldus Witte de With, binnen het Tibetaans boeddhisme een erkende reïncarnatie van een eerdere boeddhistische meester (een vergevorderde leraar of lama, bijvoorbeeld de Dalai Lama of de Karmapa). Een tulku is in staat invloed uit te oefenen op zijn of haar reïncarnatie en kan bovendien aan de hand van cryptische aanwijzingen vaak onthullen waar zijn of haar volgende geboorte zal plaatsvinden.
De tentoonstelling, een verzameling aangelegd door beeldend kunstenaar Paola Pivi, toonde portretfoto’s van deze geestelijk leiders vanaf het ontstaan van de fotografie. Het collectioneren van dit soort foto’s wordt nog tot en met 2018 voortgezet. Daarna wordt de gehele collectie aan Tibet geschonken. De foto’s die Witte de With toonde waren duidelijk niet vanuit een artistieke oogpunt gemaakt en waren daar ook niet om hun esthetische kwaliteiten opgehangen. De getoonde portretten bleken overeen te komen met de afbeeldingen die gewoonlijk ter verering in kloosters, huishoudens of winkels hangen. Ook worden ze vaak bewaard door gelovigen, voor wie de afbeeldingen een heilige betekenis hebben. Het gaat dus om de religieuze betekenis van deze mannen, niet om de artistieke merites van de foto’s. Toch wordt het geheel van de serie van ongeveer 1100 foto’s door Witte de With omschreven als “een indrukwekkend kunstwerk”. Indruk wekt het zeker, alleen al door de getoonde verzamelwoede, maar verwarring ook. Wat is het kunstkarakter van een dergelijke verzameling, in Rotterdam op z’n hoogst te vergelijken met de serie oude schilderijen van Remonstrantse dominees in de Arminiuskerk even verderop?
Alsof Witte de With aanvoelt dat het ons een verklaring schuldig is schrijft het: “Tulkus 1880 to 2018 toont vereringsobjecten in de context van een kunstinstituut van seculiere aard, dat niet bekendstaat om het presenteren van zogenaamde heilige objecten. Daarnaast is Witte de With een plek die zelf verankerd is in een lange traditie van esthetisch discours waarmee het een ‘visuele neutraliteit’ tracht neer te zetten.” Dit begrip visuele neutraliteit wordt niet uitgelegd. Wellicht doelt het op een zich onthouden van een oordeel over de inhoudelijke boodschap die een kunstenaar aan een kunstwerk meegeeft. Maar deze verklaring verklaart nog niet veel. Verliezen de objecten hun religieuze status nu ze in een kunstinstituut met een seculier karakter worden getoond? Waarom worden ze dan getoond? Met welke artistieke criteria moeten we ze beoordelen? The Artist as Ethnographer? (Zo luidt de titel van een bekend opstel van de kunsttheoreticus Hal Foster die zich afvraagt of de kunstenaar eigenlijk wel als etnograaf kan optreden.) Hoe ‘visueel neutraal’ is het kunstinstituut Witte de With eigenlijk? Hoe dan ook, van het Wereldmuseum met zijn nadruk op spiritualiteit hadden we een dergelijke tentoonstelling wellicht kunnen verwachten, in Witte de With viel die bijzonder op of wellicht zelfs uit de toon.
AA Bronson en queer art
Toch bleken de Tibetanen een goede wegbereider te zijn van een volgende opvallende tentoonstelling die afgelopen herfst in Witte de With plaatsvond: The Temptation of AA Bronson. Deze tentoonstelling bracht twee verschijnselen naar Rotterdam die we in deze stad niet eerder zo uitgesproken tegenkwamen: de kunstenaar als sjamaan en het fenomeen queer art. Met dit laatste begrip wordt gedoeld op culturele uitingsvormen ontstaan vanuit de internationale homobeweging die haaks staan op de meerderheidscultuur, uitingen die niet gericht zijn op aanpassing maar op tegenspraak of verzet. Bronson, een Canadese kunstenaar geboren in 1946, was oorspronkelijk bekend als een van de leden van het indertijd opvallende General Idea, een groep van drie kunstenaars die in het internationale kunstcircuit opvielen en wier werk nog steeds regelmatig te zien is. Ze maakten op een nieuwe manier gebruik van publicaties, tijdschriften, multiples en andere vormen die in de sfeer van massamedia en massacultuur thuishoren. In de laatste jaren van het bestaan van General Idea speelde aidsproblematiek een belangrijke rol in hun werk. Bronson, de overlever van het drietal, omringde zich met een groep gelijkgestemde kunstenaars, leerlingen en volgers en stelt zich voor als sjamaan, aldus Witte de With in de gids bij de tentoonstelling: “Zijn interesse in spiritualiteit en rituele praktijken roepen aspecten op van sjamanisme; een praktijk waarin men een andere staat van het bewustzijn probeert te bereiken om zo met de geestenwereld te communiceren, en om goddelijkheid en heling te ervaren.”
Bronson is kunstenaar, leermeester en ‘heler’ stelt Witte de With. De tentoongestelde werken, waaronder zes solowerken van andere kunstenaars en veel gelijkgestemde werken die door Bronson zelf zijn gecollectioneerd, gaan inderdaad niet over zaken waarmee we voorheen Witte de With associeerden, dat wil zeggen kunst die vooral de binnenwereld van de kunst inspecteerde en die de conceptuele en ontologische status van het kunstwerk onderzocht, de gebruikelijke invalshoek van de tentoonstellingen die voorgangers van Defne Ayas maakten.
The Temptation of AA Bronson, een titel die een toespeling is op het bekende thema van ‘de verleiding van de Heilige Anthonius’, zit vol kunstwerken met spirituele referenties: Tibetaanse zwarte kwartskristallen die een helende kwaliteit bezitten, Tibet en de Dalai Lama, innerlijke aura’s van heilige mannen en vrouwen, een spiritueel cirkelvormige patroon dat gebruikt wordt om een heilige ruimte te creëren, collectieve hypnose of trance, tarotkaarten, geesten van doden, occultisme, geïnternaliseerde gebieden van mentale energie, chakra’s en het etherische lichaam, dat alles en nog veel meer komt volgens de tentoonstellingsgids aan de orde. Het is dan ook niet verbazingwekkend, dat vóór de publieksopening van de tentoonstelling enkele besloten rituelen werden uitgevoerd, met als titels Invocation for the Queer Spirits en Invocation by Fire.
Tijdens de tentoonstelling vond een drukbezochte performance-avond plaats, het Ritual of queer rituals. Het uit twaalf onderdelen bestaande ritueel, dat grotendeels op zaal plaatsvond tussen de geëxposeerde kunstwerken, maakte eens te meer duidelijk wat we onder het begrip queer moeten verstaan. Want naast de kunstenaar als sjamaan en heler is queer art voor Rotterdam uitzonderlijk. Zeer uitzonderlijk zelfs in deze stad met de houding van opgestroopte mouwen en ‘doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg’.
Queer, zegt Witte de With, “was reclaimed in the 1990s by gay and lesbian activists in order to distance themselves from gay liberation and its movement towards assimilation (…) A queer ritual is thus a special kind of ritual, one in which the ritual is ‘queered’ or re-discovered in an attempt to defy the regulation of sexuality and to rescue and disassociate spirituality from normative tradition in a conscious rejection of heterosexual societal norms.” Queer zou je kunnen beschouwen als een tegenbeweging, een oppositie tegen een op aanpassing en heteronormen gerichte homowereld. Dat is een opvallend geluid in Rotterdam, waar de wereld van de homocultuur, hoe klein op zich al, toch vooral op aanpassing en normalisering is gericht. Tegendraadse gay of queer culture is hier zo goed als afwezig en alleen daarom al mogen we Witte de With dankbaar zijn dat ze met Bronson deze tegendraadse beweging laten zien.
Alexandre Singh
The Temptation of AA Bronson maakt duidelijk waar het Witte de With om te doen is, het introduceren van spiritualiteit in de kunstproductie. Hiermee verlaat de instelling wellicht het idee van visuele neutraliteit. Mochten we dat nog niet begrepen hebben, dan was er de wereldpremière van het muziektheaterstuk The Humans van de beeldend kunstenaar Alexandre Singh in een co-productie van Witte de With. Singh bivakkeerde maanden in enkele tentoonstellingszalen van Witte de With. Daar kon het publiek zijn voorbereidingen voor het stuk volgen. Er werden met grote regelmaat discussies georganiseerd over thema’s die we terugvonden in de voorstelling die op 28 september jl. in de Rotterdamse Schouwburg in wereldpremière ging. Het stuk speelt zich af in een tijd voor het ontstaan van de aarde, in een wereld bevolkt door geesten, goden, ambachtslieden en mannen van klei en gips, aldus de aankondiging van de Schouwburg. Het thema van het stuk is de strijd van twee geesten “die niet willen dat de aarde ontstaat (…) met de egomaniakale Schepper en [zij] spannen samen om een ‘Verloren Paradijs’ te creëren waarbij ze De Mens (…) verderven tot de gebrekkige soort die wij nu nog zijn.” Zelden zal moeizamer proza uit de pen van een Schouwburgwoordvoerder zijn gevloeid.
Kunst en religie
Al met al is Witte de With bezig met de realisatie van een verrassend, eigenaardig en consistent tentoonstellingsbeleid. Maar wie even verder om zich heen kijkt ziet dat Witte de With niet alleen staat in deze beweging. Ook in september van het afgelopen jaar presenteerde Roodkapje, in een van haar eerste tentoonstellingen in de nieuwe ruimte aan de Teilingerstraat, het werk van de jonge Rotterdamse kunstenaar Florian Borstlap, Entity of Zoon, waarin de kunstenaar volgens Roodkapje ‘reflecteert op religie, hegemonie en sociale structuren. (….) Is de mens de godheid zelve? Borstlap onderzoekt deze visie en combineert elementen uit verschillende religies en levensovertuigingen. De materialisatie van deze mythologie en het creëren van deze eigen wereld leidt tot een groeiend eigen universum ….”
Dit is allemaal Rotterdam, zult u wellicht zeggen, misschien heeft de stad dringend behoefte aan spirituele verdieping nu de mouwen minder worden opgestroopt. Maar op de Biënnale van Venetië, afgelopen zomer de favoriete vakantiebestemming van cultureel geïnteresseerden, was het niet veel anders. De hoofdtentoonstelling van de Biënnale, ‘Het encyclopedische paleis’ genaamd, had een thema dat niet ver van de lijn van Witte de With af ligt. In de inleiding van hoofdconservator Massimiliano Gioni in de Short Guide (p. 18-21) wordt onder meer gesproken over the realms of the imaginary, the challenge of reconciling the self with the universe, dreams, hallucinations and visions, manifestations of supernatural phenomena, the depiction of the invisible, religious icons, the talismanic power of an image, a sense of cosmic awe, the secret link between microcosm and macrocosm, combines geology with mysticism, the univers as a whole, living creatures from another planet, an escape into realms of phantasy, cosmogenies, the creation myths of different societies, votive offerings, enzovoorts enzoverder.
Het wekt dan ook geen verbazing als we op The Temptation of AA Bronson kunstenaars tegenkomen die ook op de Biënnale van Venetië te zien waren, zoals Pierre Molinier (1900-1976) en Aleister Crowley (1875-1947). Vooral de aanwezigheid van Crowley wekt enige verbazing, omdat deze vooral bekend is als oprichter van occulte sektes en veelschrijver van onbegrijpelijke boeken; in het beeldende-kunstcircuit is Crowley vooral bekend als inspiratiebron voor underground filmmakers als Kenneth Anger; deze laatste heeft in de wereld van queer culturele een hoge status, zijn werk wordt veelal als bron van queer culture gezien en dat verklaart de relatie met Bronson.
In de loop der eeuwen is kunst zich gaan losmaken van religie. Op institutioneel niveau zijn deze twee domeinen definitief van elkaar gescheiden, althans in de meeste ‘beschaafde’ landen. In naties waarin kerkvorsten de kunst decreteren willen de meesten van ons niet graag wonen. Kunstenaars worden door de staat niet meer vervolgd als zij religieuze uitingen belachelijk maken. Maar daarmee zijn religieuze gevoelens niet verdwenen uit de kunst. In 1986 liet het Gemeentemuseum Den Haag in de tentoonstelling The Spiritual in Art 1890-1985 nog eens zien hoeveel moderne kunstenaars spiritueel geïnspireerd waren. Het is geen wonder dat, in de grote internationale golfbeweging die kunst nu eenmaal is, religieuze, spirituele en metafysische gevoelens van tijd tot tijd in het kunstdiscours opduiken. Zolang we die kunst op een rustige contemplatieve wijze kunnen consumeren in de white cubes van onze kunstinstellingen voelen we ons niet bedreigd. Worden we onderdeel van een heus ritueel met voorgangers, priesters en zegeningen, dan kan deze kunst erg dicht bij onze persoon komen en wordt het religieuze wereldbeeld van de kunstenaar soms te overweldigend. Dan dringt het spirituele teveel onze comfort zone binnen. Dan wordt de kunstenaar als een Heilsoldaat die een ongelovige niet alleen zijn collectebus voorhoudt maar die ook wil dat hij op straat met hem meezingt. —HB