Raken we een keer uitgesproken over stedelijke ontwikkeling? In de krant, op het journaal, in het café of op een bijeenkomst als het Stadmakerscongres? Het zijn gesprekken die niet gevoerd kunnen worden zonder het daarbij over ‘verbindingen’ te hebben. Bijvoorbeeld de ‘verbindende rol’ tussen populaire en vergeten stadsdelen, de natuur en de mens, de stad en de haven of de onder- en bovenlaag van de samenleving. Exemplarisch voor stedelijke verbindingen zijn al lange tijd niet alleen meer stadsbruggen, maar ook iconische architectuur, groenzones en herbestemmingen als een pretpark in een afvalverbranding. Het discours kan vanaf nu echter uitgebreid worden met nieuwe voorbeelden.
Archetypisch voor stedelijke ontwikkeling waren lange tijd de opvallende projecten die de voorpagina haalden, de opening van een nieuwsbulletin waren of het onderwerp van verhitte discussies in kroegen en op inspraakavonden. Er zijn nieuwe voorbeelden van stedelijke ontwikkeling die op totaal andere wijze invulling geven aan het containerbegrip ‘verbinden’. Het is tijd om het te hebben over ‘stadmaken’ en ‘stadslabs’: stedelijke ontwikkeling van binnenuit, via verbindingen tussen mensen die willen verbinden.
Making City
Sinds een paar jaar wint de praktijk van ’stadmaken’ aan belang. Volgens Patrick van der Klooster, directeur van het Rotterdamse architectuurinstituut AIR, gaat het om “een wereldwijde beweging die wordt gevoed vanuit de behoefte om eigenhandig en vanuit persoonlijke motivatie bij te dragen aan de ontwikkeling van de stad. Het is een nieuwe manifestatie van stedelijke ontwikkeling waarvan in Rotterdam vele voorbeelden te vinden zijn. Het publieke debat hierover is in sterke mate bepaald door de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam 2012. Onder de titel Making City werd een wereldwijde schouw van bottom-up-initiatieven getoond, tentoongesteld en bediscussieerd.”1 In essentie gaat stadmaken om bewegingen van onderop. Niet van de overheid of private organisaties, maar van burgers zelf die handelen vanuit persoonlijke motivatie om hun omgeving te willen verbeteren. Stadmaken lijkt zo een verdere ontwikkeling van de aanpak die de meeste mensen kennen als ‘gebiedsontwikkeling’.
Een eigentijdse vorm van participatie
Soms wordt gesteld dat stadmaken gewoon een nieuwe vorm van ‘participatie’ is: een poging om de kloof tussen bevolking en bestuur te overbruggen. Dat moet genuanceerd worden en misschien moet het uitgekauwde, traditionele model van de overheid versus burgers hierbij wel helemaal vermeden worden. In zekere zin kan stadmaken het best omschreven worden als een innovatieve manier om op lokaal niveau leefwereld en systeemwereld met elkaar te verbinden. De leefwereld staat hier dan voor een dagelijkse werkelijkheid van bewoners, werkenden en/of (kleine) ondernemers. De systeemwereld staat daarbij voor overheid, aangevuld met deskundigen en experts, instituties en machtige ‘grootbedrijven’. De nadruk in stadslabs ligt dus op de praktijk van het verbinden van die werelden. We zullen verderop in dit nummer ingaan op voorbeelden waaruit blijkt hoe het partijen uit verschillende werelden lukt om met een pragmatische kijk zulke verbindingen te maken en daarbij wensen en ambities van het lokale veld te realiseren.
Een breed begrip
Stadmaken is een breed begrip. Voor de vuist weg zou je kunnen zeggen dat het een manier is om met elkaar aan de slag te gaan in het verbeteren van de stad. En ‘met elkaar’ betekent dan met zoveel mogelijk stakeholders het gesprek aangaan in een goed geordend proces waarbij voortdurend een concreet resultaat in het verschiet ligt. Wie betrokken zijn verschilt per gebied en per opgave, maar meestal gaat het om bewoners, experts, ambtenaren, bestuurders, ondernemers en het management van instellingen. Betrokkenen komen uit een diverse sectoren zoals cultuur, zorg, onderwijs, sport en recreatie. Soms doen ook projectontwikkelaars, woningcorporaties en vertegenwoordigers van landelijke instellingen mee. Belangrijk bij stadmaken is het samenbrengen van relevante partijen die in staat zijn hun belangen expliciet te maken, aangevuld door experts met een specifieke en complementaire deskundigheid. Stadmaken kan dus door partijen met uiteenlopende belangen, functies of achtergronden bij elkaar te brengen zoals ondernemers in een wijkcoöperatie, bewoners in een energiecorporatie of creatieve ondernemers in een gezamenlijke werkplaats. Stadmaken is wellicht zo’n breed begrip dat er anders dan in algemene zin weinig over te zeggen valt. Behalve dan dat alle betrokkenen vanuit een positief gevoel bij moeten willen dragen aan de vernieuwing van het stukje stad waaraan wordt gewerkt. Om er beter zicht op te krijgen moet je naar individuele voorbeelden kijken, naar de zogenoemde stadslabs.
Wat is een stadslab?
De term stadslab is relatief nieuw. Eigenlijk kan je een stadslab het beste zien als een afzonderlijk initiatief van stadmaken, waarin een individuele en diverse groep zich projectmatig en georganiseerd concentreert rondom een bepaald project. Hoewel in Nederland al veel uiteenlopende typen stadslabs te vinden zijn, vallen enkele familiegelijkenissen op. Stadslabs worden voor een bij aanvang vastgestelde periode opgericht. Meestal is dat voor een (klein) jaar of voor enkele jaren. Doorgaans hebben ze dus geen onbepaalde levensduur, want het proces van het stadslab is van te voren geordend in de tijd, het werkt toe naar ‘iets’ op een bepaald moment. Een stadslab is gebaseerd op het idee dat diversiteit bij het aanpakken van knelpunten beter is dan met of door een homogene groep waarin tradities, conformisme en oogkleppen een grote rol kunnen spelen. Maar deelnemers aan een stadslab zijn meestal niet representatief in de formele betekenis van het woord. Ze worden niet door een achterban aangewezen of gestuurd. Het is daarom nuttig, zo niet noodzakelijk, voor beslissers die met de uitkomst van een stadslab verder gaan om aanvullende informatie te verzamelen opdat de uitkomsten van het stadslab kunnen worden beoordeeld op draagvlak. Het stadslab doet aan ‘ontwerpend onderzoek’: een knelpunt dat moet worden opgelost, een negatieve situatie die moet worden verbeterd, wordt grondig geanalyseerd. Het lab zoekt vervolgens oplossingen, bepaalt een richting die opgegaan moet worden, al dan niet gevisualiseerd in de vorm van kaarten, tekeningen, foto’s of in ‘geschreven’ documenten. Maar naast beraadslagingen, formuleringen en tekeningen realiseren stadslabs als alles goed gaat ook iets wat tastbaarder is: er wordt een tuin, een park of een speelplaats aangelegd, een weg wordt afgesloten of juist geopend, een ruimte krijgt een nieuwe bestemming. Dat ‘iets samen uit de handen laten komen’ is essentieel voor de continuïteit van labs. Het brengt partijen van verschillende achtergronden door middel van concreet werk verder bij elkaar en maakt het uiteindelijke doel van het stadslab aan bestaande en nieuwe betrokkenen zichtbaarder.
Gemeenschappelijk belang en de kracht van een softe aanpak
Diversiteit in een stadslab is van levensbelang. Wijsheid ontstaat in een dialoog tussen partijen met verschillende belangen en posities. In een stadslab worden belangentegenstellingen niet verdoezeld, maar juist zichtbaar en bespreekbaar gemaakt. Van groot belang daarbij is dat de deelnemers hun eigen belang tijdelijk tussen haakjes kunnen plaatsen. Niet inslikken of vergeten, maar wel even opschorten in het belang van het gemeenschappelijke proces. Er kan pas gezocht worden naar een resultaat waar iedereen achter kan staan wanneer het gelukt is om begrip te kweken voor het gemeenschappelijke belang. Het stadslab moet dus gericht zijn op het bevorderen van een vorm van overeenstemming, op het bereiken van een gedeelde opvatting over waar het met dat deel van de stad, de wijk naartoe moet. Het ‘samenbrengen’ brengt ook een risico met zich mee. De gerichtheid op het bereiken van consensus, kan leiden tot een softe, niet-antagonistische aanpak die tegenstellingen die doorgaans in een stad heersen verdoezelt. Omdat in een stadslab in zekere zin met macht wordt ‘gespeeld’ terwijl niet iedereen in gelijke mate macht heeft, kunnen minderheidsbelangen in de verdrukking komen. Vooral wanneer ze in het stadslab niet of onvoldoende onder woorden worden gebracht. Dit risico speelt misschien nog sterker in een stad als Rotterdam waar het gemeentebestuur gentrification officieel als doelstelling voor een aantal wijken heeft geformuleerd. Maar anders dan een jaar of tien geleden wordt tegenwoordig steeds vaker gewezen op de nadelige effecten van gentrificatie.
Dat wil zeggen: op het verdringingseffect waarbij arme, slechter opgeleide bewoners naar de randen van de stad of zelfs daarbuiten worden gedrukt ten faveure van koopkrachtige, nieuwe inwoners.
Meerderheids- en minderheidsbelang
Stadslabs mogen door de meest invloedrijke partijen dus niet misbruikt worden om minderheidsbelangen te verduisteren. Zo moet de goedgebekte, kapitaalkrachtige en goed opgeleide (witte) burger in een stadslab ook rekening houden met ‘andere’ bewoners en/of kwetsbare ondernemers. De Canadese stadsgeograaf en docent aan het Erasmus University College Brian Doucet waarschuwt in het verlengde hiervan voor een groeiende tweedeling en stelt dat “de behoeften van de stedelijke middenklasse en van de meerderheid van de Rotterdammers fundamenteel verschillend en vaak tegengesteld [zijn]. In steden als Rotterdam maken de gereanimeerde en gegentrificeerde kernen zich economisch en sociaal los van de rest van de stad.”2 Met andere woorden: Een stadslab dat onvoldoende rekening houdt met belangen van zittende bewoners en ondernemers kan niet meer worden dan een innovatieve manier om bijvoorbeeld overheidsbeleid door te drukken. In de geest van de praktijk van stadmaken, waarbij een algemeen belang voorop staat, moet de aangejaagde gentrificatie in elk geval fair zijn. De waardestijging die bijvoorbeeld gerealiseerd wordt door een bevolkingsgroep gedwongen te verplaatsen zal weer ten goede moeten komen aan die groep door die waardestijging op basis van rechtvaardigheidscriteria te herverdelen. Hierin kan de gemeente een rol spelen door af te dwingen dat de bouw van (vervangende) sociale woningbouw elders in de wijk plaatsvindt. In dit licht gezien zijn we benieuwd hoe het ‘Fieldlab Social Resillience’ (zie pag 28) die in het kwetsbare Bospolder-Tussendijken gaat opereren, er concreet in zal slagen om het concept van een ‘inclusieve’ en rechtvaardige stad uit te werken. Stadmaken moet mensen verbinden, in plaats van een samenleving verder verdelen.
Zelf stad maken
Kunnen we alvast concluderen dat stadmaken een model voor stadsontwikkeling is dat goed past bij Rotterdam? Het beantwoordt in elk geval aan alle clichés die iedereen over de stad kan opsommen: Rotterdam als stad van aanpakken, de stad waarin zoveel onbestemde ruimte ogenschijnlijk makkelijk een nieuwe bestemming kon vinden, waar altijd, meer dan elders, een grote betrokkenheid heeft bestaan bij wat er in de stad gebeurt. Rotterdammers maken de stad. Elke tien jaar kreeg de Rotterdammer ‘een nieuwe stad’. Vandaag, meer dan ooit, kan de Rotterdammer die zelf een beetje maken.
Een ethiek voor stadmaken
Juist het bij elkaar brengen van mensen met uiteenlopende belangen maakt het stadslab interessant. Een stadslab doorbreekt het bekende bipolaire model van overheid versus burger: Bestuurders, ambtenaren en experts op het podium en boze burgers in de zaal. In een stadslab zit echter iedereen op het podium. Iedereen luistert naar iedereen. En emoties mogen, ze zijn soms zelfs nodig, maar moeten in het geordende proces langzaam maar zeker worden doorontwikkeld tot zoiets als gezamenlijke opvattingen. Iedereen is daarbij voor een korte periode gelijk aan elkaar, de bewoner, de functionaris, de expert, de ambtenaar en de bestuurder. Lopende het traject tenminste, want als men uit elkaar gaat herneemt ieder zijn eigen rol.
Belangrijk is daarom dat de uitkomsten van een stadslab niet vrijblijvend zijn, maar ‘bindend’ voor deelnemers in moreel – anders dan in juridisch – opzicht. Vooral wanneer in een stadslab geen formele vertegenwoordigers van instellingen, gemeentelijke diensten en dergelijke zitten, mogen oplossingen en voorstellen die breed worden ondersteund in het vervolgtraject niet onder tafel verdwijnen omdat men aan de gesprekstafel nu eenmaal geen mandaat op zak had. Om machtspelletjes te voorkomen moet het proces daarom open een eerlijk zijn. Bij stadmaken hoort dus eigenlijk een ethiek. AIR, die betrokken is in en bij vele stadslabs, draagt veel bij aan het stadmaken in Rotterdam. Het zou mooi zijn als dit instituut de komende tijd voorstellen kan doen voor zo’n ethiek. We willen tenslotte niet alleen in een hippe, luxe en gepimpte stad wonen, maar ook in een rechtvaardige stad. •
1 Help, we zijn populair! Rotterdam Stad in Verandering; redactie Eeva Liukku en Sereh Mandias, nai010 uitgevers Rotterdam, 2016, pag. 230
2 Idem pag. 78/79