Kunst

The Value of Nothing: Over de waarde van kunst

Wat is de waarde van kunst? Ligt die in de prijs die er voor wordt bepaald, in de marktwaarde? Of zijn er andere waarden in het spel? Waarom wordt waarde versimpeld tot lijstjes in de krant met veilingprijzen van kunstwerken en drukbezochte tentoonstellingen of tot een aantal sterren bij een kunstrecensie? In de tentoonstelling The Value of Nothing die TENT dit najaar organiseerde werd gezocht naar een andere invulling van het begrip waarde. Een waarde naast de gangbare financieel-economische maatstaven. De tentoonstelling riep, wellicht onbedoeld, nog een vraag op: Hoe ondersteun je eigenlijk geëngageerde kunstenaars binnen de muren van het beschermde reservaat van museum of presentatie-instelling?
Door
Hugo Bongers

In de wereld van de beeldende kunst krijgt het begrip ‘waarde’ momenteel veel aandacht. Kunstenaars, musea en presentatieinstellingen zoeken naar een antwoord op de vraag of een alternatief waardenbegrip denkbaar is naast die van de markt. Kan de kunstenaar verzet bieden tegen de dominantie van het actuele neoliberale denken waarin de geldelijke waarde van kunstwerken voorop lijkt te staan? Zijn er alternatieven waar kunstenaars en ontwerpers zich door kunnen laten inspireren? “The Value of Nothing brengt kunstenaarspraktijken en projecten bij elkaar die reflecteren op onze huidige economieën en waardesystemen of zich richten op alternatieven daarvoor.” Aldus de bezoekersgids van TENT die daarmee de presentatie van het werk van 18 kunstenaars en kunstenaarsduo’s inleidt.

De tentoonstelling werd door TENT omringd door een interessante randprogrammering. Er werden rondom de opstelling in de zalen aan de Witte de Withstraat twee keer twee presentaties georganiseerd. De eerste onder de titel Breaking the Bank: Art, Value and the Global Economy, de tweede onder de naam Fieldwork Friday waarin residenties van kunstenaars bij bedrijven aan de orde kwamen. De tentoonstelling en de debatten waren een jaar eerder voorafgegaan door een drietal bijeenkomsten onder de titel Current Values. De pretentie van het gehele project The Value of Nothing was niet gering: het ging de tentoonstellingsmakers om het bloot leggen van waarden waar de reguliere markt aan voorbij gaat, om niets minder dan een zoektocht “naar nieuwe pijlers waarop plannen en ideeën voor een meer rechtvaardige wereld kunnen steunen”. Dat is een robuust voornemen, voor een kunstinstelling. Het roept direct de vraag op of de instelling, naast het tonen van geëngageerde kunstenaars, ook zelf maatschappelijk engagement kan opbrengen.

De logica van de markt
De tentoonstellingsmakers verzuchten in hun bezoekersgids: ‘Zelfs niet-economische zaken worden gekwantificeerd om er de logica van de markt op toe te kunnen passen.” Dat lijkt een terechte verzuchting. In de wereld van de kunst is het tegenwoordig bon ton om lijstjes op te stellen, om kwaliteit in te wisselen voor kwantiteit: het duurste kunstwerk op een veiling ooit, de tentoonstelling met de meeste bezoekers, de producent met de hoogste status. Cultuurpagina’s van de Nederlandse kranten staan vol verhalen over duizelingwekkend hoge opbrengsten van kunstwerken op veilingen, nieuws dat je eerder op de economiepagina’s zou mogen verwachten. Hoewel het feitelijk gaat om een onmetelijke kleine fractie van de nog bestaande hoeveelheid kunstwerken krijgen sommige geveilde kunstwerken bizar veel aandacht, simpelweg omdat er in de markt vraag is van buitengewoon kapitaalkrachtige kopers die tegenwoordig vooral afkomstig zijn uit verre oorden. De kunstredactie van de krant gaat er blijkbaar vanuit dat de prijs van een kunstwerk de modale krantenlezer meer opwindt dan de artistieke kwaliteit.

Stanley Bremer
Ook over de vraag waar de macht in kunstenland ligt worden tegenwoordig lijstjes opgesteld. De Art Review Power publiceerde in oktober jongstleden zijn meest recente jaarlijkse lijst en meldde dat de directeur van Tate in Londen, Nicholas Serota, op dat moment de machtigste persoon ter wereld in de beeldende kunst was. De nieuwe directeur van het Stedelijk in Amsterdam, de Duitse Beatrix Ruf, komt als eerste Nederlandse functionaris op de zeventiende plaats. De Servische Marina Abramovic is de eerste kunstenaar op deze lijst en staat op de vijfde plaats. Ze woonde lang tijd in Amsterdam, op dit moment nog de woonplaats van kunstenaar Steve McQueen, op plaats 39 van de Art Review Power. Nederland moet het wat de macht in de kunstwereld betreft wel van immigranten hebben! Ook de salarissen van topfunctionarissen in Nederlandse culturele instellingen worden tegenwoordig op de cultuurpagina’s gerankt. Stanley Bremer, directeur van het Wereldmuseum, staat op de zesde plaats van het lijstje topverdieners in de cultuursector, nog boven de directeuren van het Stedelijk Museum en het Van Gogh Museum (NRC Handelsblad van 23 oktober 2014). Wat zou het goed voor Rotterdam geweest zijn als ook diens tentoonstellingen op de zesde plaats van Nederlands beste tentoonstellingen terecht waren gekomen, nog boven die van het Stedelijk en het Van Gogh. De paar kleine wisseltentoonstellingen in het pand aan de Willemskade maakten helaas weinig indruk.

Lijstjes, lijstjes, lijstjes
Maar we hebben toch nog de kunstkritiek die als taak heeft om niet kwantitatief maar kwalitatief de waarde van kunst te beschrijven? Helaas, de ruimte voor de serieuze recensie loopt in de Nederlandse kranten terug. Recensies op de kunstpagina worden meer en meer vervangen door voorbeschouwingen, kritiekloze aanprijzingen en interviews met kunstenaars, curatoren en organisatoren. Veel kranten zijn er inmiddels toe overgegaan de overgebleven recensies te voorzien van een ballen- of sterrenwaardering, daarmee de nuances van een goede kritiek terugbrengend tot een saaie meetlat van vijf stappen. Lijstjes, lijstjes, alles wordt teruggebracht tot simpele, overzichtelijke lijstjes, tot kwantificeerbare eenheden. Mooi dat TENT op onderzoek uitging naar alternatieven, naar nieuwe waardenbegrippen om te proberen die kwantitatieve manier van denken over kunst te doorbreken.

Telbaar begrip
Tijdens een van de discussieavonden die TENT rondom de tentoonstelling organiseerde wees de filosoof Karim Benammar (verbonden aan onder andere de Hogeschool Amsterdam en de Internationale School voor Wijsbegeerte) er op, dat er twee soorten waardenbegrip bestaan. Het eerste is waarde als telbaar begrip; die waarde is gebaseerd op een sociale afspraak. De tweede is individueel bepaald, niet gebaseerd op overeenstemming, maar krijgt vorm in een uitspraak als “ik vind dit van waarde”. Met het doen van die uitspraak wordt de waarde dan geschapen. Er is een spanning tussen deze twee benaderingen, zei Benammar en hij had er aan toe kunnen voegen, dat de kunstenaars waarvan het werk beneden in TENT werd getoond voor de eerste benadering kozen.

Zo toonde het Franse kunstenaarscollectief Claire Fontaine een neon kunstwerk dat bestond uit de tekst “This neon sign was made by Steven van de Ven for the renumeration of two thousand, three hundred and eighty euros”. Meschac Gaba bouwde een wisselkantoortje waar bezoekers hun eigen muntgeld konden inwisselen voor niet langer bestaande internationale valuta. Jeanne van Heeswijk toonde de producten van de Afrikaanderwijk Coöperatie, een vorm van lokale economische zelfstandigheid “om de cirkel van investering, productie en opbrengst voor de Rotterdamse Afrikaanderwijk te kunnen sluiten”. Bill Balaskas liet luchtballonnen ontploffen op de naalden van cactussen waarna Monopoly-geld vrijkwam. Jonas Staal maakte in een kunstwerk de vergelijking tussen de grootste economische crisis uit onze geschiedenis en de bouw van de grootste gebouwen ter wereld. Prisilla Fernandes registreerde een groep kinderen die volwassen rollen als consumenten en werknemers imiteren in een miniatuurversie van een moderne stad met grote bedrijfsketens. Paul Cirio achterhaalde de identiteit van tweehonderd duizend brievenbusfirma’s, mogelijkheden om belasting te ontwijken, en bood die voor een symbolisch bedrag aan het publiek te koop aan. Iratxe Jaio en Klaas van Gorkum toonden houten voorwerpen gemaakt door Van Gorkums grootvader: “Het werk verkent de relatie tussen arbeid en vrije tijd in de moderne welvaartsstaat en de uitwerking daarvan op de notie van artistieke productie.” Remco Torenbosch richt een “volledig functionerend” distributiecentrum in. Deze kunstenaar is “geïnteresseerd in de choreografie van in- en verkoop van objecten en de filosofische notie van de term distributie: de tussenfase van de productie, presentatie en consumptie van het object.”

De tentoonstelling viel vooral op omdat de deelnemende kunstenaars weinig afstand namen van het dominante discours in de kunsten dat uitgaat van een eenzijdig economisch waardenbegrip, van kunst als ruilwaarde, als handelswaar. De werken op deze tentoonstellingen en hun beschrijving in de bezoekersgids bleven dicht bij het begrippenkader van de bestaande economische orde. Soms leveren ze kritiek op elementen van die orde, soms bieden ze er een speels of ironisch commentaar op, soms doen ze aan grondslagenonderzoek van het economisch systeem, soms presenteren ze een alternatieve vorm van economie. Maar overal worden we als kijker in de terminologie van de bestaande economische orde aangesproken. De deelnemende kunstenaars presenteerden geen spannende of verstrekkende utopieën en de door de kunstenaars gehanteerde waarden blijven in alle gevallen telbaar, schaalbaar. Zo kwamen eigenlijk veel andere mogelijke interessante waardenstelsels niet aan de orde. Er werd bijvoorbeeld niet gerefereerd aan esthetische waarden, juridisch-bestuurlijke waarden, religieuze waarden, morele waarden, therapeutische waarden of recreatieve waarden van kunst.

Was het dan toch de economische ruilwaarde die de kunstenaars in de tentoonstelling en in de avondlijke discussies in TENT het meest prikkelde? De relatie tussen kunst en het economisch systeem stond in de voordrachten en discussies centraal. Wat is de invloed van de snel veranderende kunstmarkt op kunstenaars en kunstinstituten? Hoe verhoudt het traditionele avant-gardedenken van kunstenaars zich tot de snelle waardeontwikkeling van de markt? Heeft de kunstenaar de neoliberale marktwaarden geïnternaliseerd?

Dat de sprekers de moeizame situatie van de kunsten in het neoliberale klimaat van dit moment analyseerden is niet verwonderlijk. Veel gesprekken en debatten in de kunstwereld gaan over de problematische relatie tussen kunst en markt. Verminderde subsidie van overheden duwen kunstenaars meer en meer in de richting van de markt en in die beweging worden ze gedwongen zich aan de wetten van die markt aan te passen, ook al spreekt uit hun werk nu juist de paradoxale behoefte om het tegendeel te doen, om de wetten van de markt te ontkennen of te bestrijden. Die paradox staat centraal in veel discussies van en over kunstenaars. (Althans beeldend kunstenaars, want musici of dichters hoor je daar nooit over, die blijven gewoon hun kunst maken ondanks de vaak miserabele marktcondities waarin ze hun werk moeten doen.) Maar door deze gerichtheid op de kwalen van het neoliberale systeem kwam de opdracht die TENT zichzelf had gesteld, een zoektocht naar plannen en ideeën voor een meer rechtvaardige wereld, niet echt uit de verf.

Isolement
Kunstcriticus Hans den Hartog Jager van NRC  Handelsblad heeft deze paradoxale spanning   van de hedendaagse geëngageerde   kunstpraktijk voorlopig tot zijn onderwerp   gemaakt. Hij was vorig jaar curator van een   tentoonstelling ‘Meer macht’ in Museum De   Fundatie in Zwolle, een tentoonstelling over   engagement in de kunst. Ter gelegenheid   daarvan publiceerde hij een boek onder de titel “Het streven. Kan hedendaagse kunst   de wereld verbeteren?” De centrale vraag   in zijn boek is eenvoudig: “Kan kunst op dit   moment nog iets betekenen in de wereld?   Heeft ze invloed, kan ze iets veranderen   aan de maatschappij? Of is de kunstwereld   (…) een volledig afgesloten systeem waarin   roem, maatschappijkritiek en (veel) geld   verdienen van elkaar afhankelijk zijn…” (p.   31). Voor Den Hartog Jager is de paradox van   de huidige situatie er nu juist in gelegen, dat   ook een geëngageerde kunstenaar niet zonder   het systeem van verzamelaars, galeries   en musea kan. Die instituten geven hem   zijn broodnodige status en zonder die status   kan hij de wereld niet in om die te veranderen.   Een kunstenaar zonder status binnen   de kunstwereld heeft geen macht, binnen   noch buiten die wereld. Meegaan met het   systeem is dus een voorwaarde om buiten   de muren van dat systeem, in de wereld als   geheel, effect te hebben. 

 Den Hartog Jager schreef recent een   essay in zijn krant onder het label “Linkse   kunst” met als kop: “Geëngageerde kunstenaars:   de wereld luistert niet.” (NRC Handelsblad   van 18 september 2014) In boek en   essay constateert hij, dat kunstenaars die in   hun werk een duidelijk engagement met de   wereld hebben voorspelbaar en eenzijdig   links zijn. Hij verwijt ze zelfingenomenheid   en wereldvreemdheid in hun zelfgekozen   isolement van gesubsidieerde museumzalen.   Een citaat uit het essay: “Steeds vaker   vraag ik het me af: zijn ze nou werkelijk zo   naïef dat ze niet doorhebben dat hun ‘engagement’   gewoon een integraal onderdeel   is van de carrousel   van kunstproductie,   subsidies en (museale)   tentoonstellingen?   Dat hun zogenaamde   kritische   houding al lang niet   meer is dan een rituele   dans, opgevoerd   in een beschermd   reservaat dat door   de maatschappij als   steeds exotischer   wordt ervaren?”   Kortom, de linkse   kunstenaar met zijn   verzet tegen het neoliberale   marktdenken   is voorspelbaar   en preekt voor eigen   parochie. Wat merkten   we in de te toonstelling   van TENT, waar nogal wat ‘linkse’   kunstwerken waren verzameld, van dit soort   kritiek? Deed TENT aan zelfreflectie?  

Piet Snot
Onderdeel van The Value of Nothing waren   enkele residenties van kunstenaars bij bedrijven.   De resultaten daarvan werden twee   maal gepresenteerd onder de titelFieldwork   Friday. De vijf residenties moesten voorstellen   opleveren voor de reële economie buiten   de tentoonstellingszalen. Een nuttige maar   moeilijke opdracht. De verslagen van de   residenties, door de kunstenaars gezamenlijk   met hun opdrachtevers gepresenteerd,   riepen bij mij vragen op: Hoe beïnvloedt de   kunstenaar het ontvangende bedrijf, wanneer   is de aanwezigheid van de kunstenaar   in een bedrijf geslaagd, wat leren kunstenaar   en opdrachtgever wederzijds van elkaar,   heeft de aanwezigheid van de kunstenaar   blijvende invloed op het bedrijf? Het lijkt me   moeilijk de resultaten van deze residenties   te generaliseren en overdraagbaar te maken.   Tijdens een van de presentaties gebeurde   iets opmerkelijks. Het Rotterdamse kunstenaarsduo   Gil & Moti had gedurende twee   ochtenden het werk van de vaste schoonmaakster   van TENT overgenomen. De dame   in kwestie had beide heren bij deze voor   hen nieuwe werkzaamheden gefilmd en   het filmpje draaide tijdens de tentoonstelling.   Bij de presentatie van hun inspanning   tijdens Fieldwork Friday zaten kunstenaars   en de schoonmaakster naast elkaar op het   podium en ontstond er een interessante   situatie. Want wat de kunstenaars het meest was opgevallen was het grote verschil tussen   het bedrag dat TENT aan het schoonmaakbedrijf   betaalt en wat de schoonmaakster er   zelf aan overhoudt. TENT betaalt 23 euro per   uur aan het bedrijf, de schoonmaakster hield   daar netto 6 euro en enkele dubbeltjes aan   over. De chef van de dame in kwestie was   ook aanwezig en verwees naar de cao van het   Nederlandse schoonmaakwezen waarin dat   nu eenmaal zo afgesproken was. Mevrouw   zou wel meer kunnen gaan verdienen, maar   dan moest ze ook meer uren gaan werken.   Wie nu had verwacht dat het hoofd van TENT   of de directeur van het eindverantwoordelijke   Centrum Beeldende Kunst ter plekke   op zou springen om de schoonmaakster   een arbeidsovereenkomst bij TENT aan te   bieden kwam bedrogen uit. De meest simpele   oplossing voor de door de kunstenaars   gesignaleerde onrechtvaardigheid is immers   om werk niet langer uit te besteden; door uitbesteding   blijft er veel geld hangen bij allerlei   tussenpersonen. Gewoon, de dame zelf   in dienst nemen en haar hoger inschalen,   dat kan prima binnen het budget van TENT   en dan houdt het Centrum Beeldende Kunst   nog over. Maar de catharsis bleef uit: roerloos   zat het hoofd van TENT de door de kunstenaars   blootgelegde onrechtvaardigheid   aan te horen, blijkbaar zonder enig mandaat   om in te grijpen. De kunstenaars Gil & Moti   zaten voor Piet Snot op het podium. Waren   ze daarvoor twee dagen zo vroeg opgestaan?   Deze kleine geschiedenis is exemplarisch   voor de stelling die Hans den Hartog Jager   verdedigt. Maatschappelijke problemen aan   de orde stellen, wijzen op de nadelige kanten   van de neoliberale   economie en het presenteren   van alternatieven   kan allemaal   heel goed binnen de   veilige muren van   de kunstinstelling.   Binnen het eigen   domein van de geïsoleerde   white cube   van de tentoonstellingszalen   kunnen   kunstenaars ideeën   over het verbeteren   van de wereld ontvouwen.   Maar buiten   de muren betekenen   die niets. Een   actie van door TENT   zelf geselecteerde   kunstenaars haalt   niet eens het bureau   van de personeelsconsulent van de eigen   organisatie. Wat een armoe als je zo veel   pretenties hebt.  

Beschermd reservaat
Wat kan of moet er dan wel gedaan worden?   Hoe krijgt kunst weer maatschappelijke betekenis?   Dat kunstenaars buiten de muren van   het beschermde reservaat van de tentoonstellingszalen   actief zijn wordt alom toegejuicht,   bijvoorbeeld door de overheid. Die   heeft het relatief makkelijk, die kan met de   geldbuidel zwaaien en dan komen kunstenaars   wel. Op 1 december jongstleden heeft   onze cultuurminister een nieuw landelijk   fonds van start laten gaan onder de naam   The Art of Impact, een fonds dat “zich richt   op initiatieven die kunst en maatschappij   verbinden”. Het programma van de rijksoverheid   “wil de impact van bestaande projecten   versterken en meer publiek bereiken. Daarnaast   ondersteunt het nieuwe initiatieven   die vanuit een culturele invalshoek een bijdrage   kunnen leveren aan de oplossing van   actuele maatschappelijke vraagstukken.” Als   voorbeelden van interessante vraagstukken   voor het fonds (en impliciet voor de minister)   noemt het persbericht: Hoe kan kunst   verschil maken voor een leefbare wijk en   stad, energie en klimaat, zorg, welzijn, life   sciences en circulaire economie? Hier wordt   kunst prettig instrumenteel gemaakt voor het   oplossen van een forse stapel maatschappelijke   knelpunten.  

Maar met of zonder de zegen van de minister,   de kunstenaar die buiten de muren van   het beschermde reservaat treedt staat niet met lege handen. Een van de kunstenaars   die The Value of Nothing liet zien, Jeanne van   Heeswijk, heeft haar praktijk opgebouwd   door in steden, wijken en buurten over de   hele wereld actief te zijn. (Zie voor de manier   waarop ze haar werk als kunstenaar aanpakt   het openingsinterview in deze Puntkomma.)   Van Heeswijk gebruikt de museumzalen als   plek om de resultaten van haar werk in de   Afrikaanderwijk te laten zien. Ofwel: Het   museum alsshow case van wat zij als kunstenaar   in de wereld daar buiten betekent.   Haar activiteiten in de Afrikaanderbuurt en   eerder in Nieuw-Crooswijk maken duidelijk   wat een kunstenaar vermag die voor de wijk   gaat: de Markt van Morgen, de Wijkkeuken,   het Wijkwaardenhuis.

Congo
Dat geldt ook voor een Nederlandse kunstenaar   als Renzo Martens. Zijn werk was   de directe aanleiding voor Hans den Hartog   Jager om tot de formulering van zijn paradox   te komen. Renzo Martens is wereldberoemd,   zijn werk is in gezaghebbende   kunstinstituten over de hele wereld te zien   geweest. De roem en het geld dat hij met zijn   werken verdient zet hij om in actie. Martens   heeft het idee van gentrification opgepikt:   het concept dat een creatieve klasse in wijken   en buurten welvaart brengt. Bekende   voorbeelden zijn de Jordaan in Amsterdam   en Katendrecht in Rotterdam. Martens past   het idee echter niet toe op een buurt als   de Afrikaanderwijk maar op een armoedig   gebied hartje Congo. Hij begon op een oude   plantage van Unilever in het hart van het   oerwoud en stichtte daar een kolonie lokale   kunstenaars die hun werk aan het westen   verkopen. De afgelopen maanden waren   van chocola gemaakte beelden (daar ontworpen   en hier gefabriceerd) te koop in de   museumwinkel van het Van Abbemuseum   in Eindhoven.  

Bij dit soort acties vallen allerlei vragen te   stellen en dat deden de commentatoren   dan ook op de tentoonstelling ‘Bekentenissen   van de Imperfecte’ die tot half januari   jongstleden in het Van Abbemuseum te zien   was. Zo stelde De Groene Amsterdammer:   “Ongeschoolde lieden uit een arm land die   spullen maken die hier als kunst worden   verkocht, daar rammelt iets.” Het aardige   van het Van Abbemuseum is dat het zich   al enkele jaren bezighoudt met de vraag   wat de eigen positie van het museum is bij   het tonen van werk dat het zichtbare resultaat   is van vaak minder zichtbare activiteiten   buiten de muren van dat museum. De   tentoonstelling in Eindhoven ”vertelt over   momenten waarop de kunstenaar ingrijpt in   het leven”. Het museum kiest voor een actief   optreden als instituut, van zijn directeur en   curatoren, en beschouwt dat als een voorwaarde   om werk van dit soort kunstenaars   te tonen. In een reactie op het essay van Den   Hartog Jager in NRC Handelsblad reageert   Renzo Martens in die krant op diens kritiek   met de tegenwerping, dat hij de steun   van musea en curatoren hard nodig heeft.   “Zonder de steun van Charles Esche [directeur   van het Van Abbemuseum – HB] is het   project in Congo waar ik al deze vragen van   een definitief antwoord probeer te voorzien,   onmogelijk. Andere curatoren wagen   zich daar niet aan.” (NRC Handelsblad van   2 oktober 2014). 

Misschien is dit eigenlijk wat ik het meest   heb gemist bij de tentoonstelling The Value   of Nothing in TENT, het engagement van de   instelling. Een paar jaar geleden organiseerde   TENT nog tentoonstellingen midden   in de Afrikaanderwijk, in ’t Gemaal. TENT   trok zich na een paar jaar terug uit de wijk   en liet het gebouw verder over aan Jeanne   van Heeswijk die daar haar Wijkwaardenhuis   installeerde. Nu mocht Van Heeswijk   de resultaten van dat Wijkwaardenhuis in   de verstilde witte zalen aan de Witte de Withstraat   komen tonen. Wat de instelling zelf   betreft vindt “de zoektocht naar ideeën voor   een meer rechtvaardigere wereld” uitsluitend   nog in die zalen plaats. Dat is jammer,   want ook voor TENT is daar buiten nog een   wereld te winnen. • HB  

Misschien vind je dit ook leuk