Interview

'Verzamelwoede kan leiden tot het redden van cultureel erfgoed.'

Gyz La Rivière (Rotterdam, 1976) is kunstenaar, ontwerper, filmer, schrijver en nog veel meer.
Door
Hugo Bongers
&
Mar 2025
Bij de uitreiking van de Dolf Henkes Prijs 2012 aan Gyz La Rivière pleitte de kunstenaar in zijn dankwoord voor een sterke groei van de stad Rotterdam met ten minste vijfhonderdduizend inwoners. Dat viel op, want zelden hoor je een kunstenaar zo nadrukkelijk een forse groei van de stad bepleiten. En zelden ook hoor je een kunstenaar zo precies formuleren wat er zijns inziens allemaal mis is met de stad. “Hoe houdt de Rotterdammer dit allemaal vol?” vroeg hij zich af op het podium van TENT waar de prijsuitreiking plaatsvond. Ik volgde de kunstenaar daarna intensief en zag een onophoudelijke serie films, boeken, tentoonstellingen, installaties en optredens van Gyz. Een niet-aflatende stroom reconstructies van de geschiedenis, kritische commentaren op het heden en ideeën over de toekomst van Rotterdam. Recent ging op het International Film Festival Rotterdam 2025 zijn film Videotheek Marco in première. Een goede aanleiding voor Puntkomma om met hem te spreken over de achtergronden van zijn denken en doen.

Hugo Bongers: In een recent interview in het Amerikaanse online tijdschrift Whitehot Magazine of Contemporary Art zeg je over jezelf ‘I am just really a concrete jungle kid.’ Je zag in jouw jeugd het beton en de straat als je speelveld, vertelde je. Het Nederlandse kunsttijdschrift Metropolis M schrijft over jou: ‘Hij hield van bouwterreinen en heipalen.’ De vergroening van de stad, waar nu zoveel over gesproken wordt, is geen thema voor jou?

Gyz La Rivière: Ik heb de stad leren ontdekken vanaf een skateboard. Beton, marmer en asfalt, dat zijn de elementen uit mijn jeugd. Ik ben die harde stedelijke omgeving, die stedelijke jungle, gaan gebruiken, er in opgegroeid. Ik was altijd buiten, zo heb ik me de stad eigen gemaakt. Ik ben uiteraard ook in de culturele kant van de stad geïnteresseerd. Daarnaast ook in oudere technologie. Hoe mensen langzamerhand computers en mobiele telefonie in hun leven zijn gaan gebruiken. Oude computers, prachtig, net als videorecorders, cartridges, floppy’s, cassettebandjes of telefoonkaarten. Al die nu onbruikbaar geworden data-
dragers, ik werk er als kunstenaar graag mee. Dead media of retrofuturisme kan je het noemen. Ik ben ook geïnteresseerd in de sociale kant van die oudere technieken. De sociale functie van die videotheken van vroeger, een soort buurthuizen waren het soms, zoals de bibliotheken van nu. Ik verzamelde bijvoorbeeld ook flyers resulterend in een enorme installatie en het gelijknamige boek flyer’dam (2007, in samenwerking met Fleur Kolk). Enerzijds omdat daarmee de jongerencultuur van vroeger weer zichtbaar wordt gemaakt, anderzijds omdat die flyers ook het speelterrein waren en zijn voor jonge ontwerpers. Verzamelwoede kan leiden tot het redden van cultureel erfgoed. Neem de grote gele neonletters van poppodium Nighttown. In 2011 kwamen de neonletters in mijn bezit en verhief ik ze tot het objet trouvé-kunstwerk The Party is over. Ik schonk ze, als onderdeel van de readymade, aan de stadscollectie van Museum Rotterdam.

Wat groen en natuur betreft, ik ben vooral geïnteresseerd in natuurhistorische musea. Die eindeloze verzameling van vlinders en torretjes, laden vol. Ik verzamel zelf dus ook graag, bijvoorbeeld data-dragers zoals oude telefoonkaarten. Die werden gebruikt in publieke telefooncellen, over de hele wereld. Ik maakte recent Het telefooncellenboek van Rotterdam (2022). Met die telefooncellen kan ik alle delen van de stad met elkaar in verbinding brengen. In 2021 verscheen mijn boek Home Video, met daarin materiaal van 135 videotheken in Groot-Rotterdam en ander materiaal over video als drager van beelden. Op het IFFR 2025 gaat mijn film Videotheek Marco in wereldpremière, een documentaire over (de laatste) videotheken en de vhs-cultuur in de Benelux. Videotheken, telefooncellen, het zijn zowel ruimtelijke als culturele dingen. Die verzamel ik dan, die recycle ik, die geef ik een tweede leven. Ik geef mezelf de hele tijd de opdracht om de stad met nieuwe ogen te zien. In die zin ben ik een flaneur, zoals Paul van de Laar mij ooit noemde. Ik ben altijd op zoek naar nieuwe verhalen, ik verzamel ze en daar kan ik in Rotterdam nog lang mee doorgaan. Ik ben een verzamelaar, van verhalen en van dingen. Elke kunstenaar is in de basis een verzamelaar, denk ik.

Een van de meest opvallende voorstellen uit jouw boek en film Rotterdam 2040 is om tien gebouwen die of door het bombardement of door latere sloop verdwenen zijn opnieuw op te bouwen. Zoals de oude Bijenkorf, de Groote Schouwburg aan de Aert van Nesstraat, Gerzon aan de Blaak, de Koninginnekerk in Crooswijk, de toren van Diergaarde Blijdorp. Toen ik daar vroeger over las dacht ik dat je een volbloed nostalgicus bent. Nu ik je werk weer eens heb herlezen denk ik er anders over: je wilt ook heel wat slopen, zoals het winkelcentrum Zuidplein en stad en havens vol bouwen met nieuwe woontorens.

Ik heb inderdaad niet veel met het clichébeeld van nostalgie. Ik geloof wel sterk in het belang van gelaagdheid van de stad. Een goed voorbeeld is het gebouw van Beurs WTC, de oudbouw van Staal van eind jaren dertig en de nieuwe groene toren van Van Erk uit 1986. Prachtig is dat, die combinatie. Of zie nu het plan voor de Coolse Poort, dat gebouw met z’n paarse gevel nabij de Westblaak, ook van Van Erk en uit 1979. Daarvoor is nu een plan gemaakt om nieuwbouw te combineren met het bestaande pand. Wel heel jammer van het onlangs verdwijnen van de ‘paarse’ ramen, maar goed. De gevel en de foyer, inclusief al het houtwerk, van Cinerama aan de Westblaak moet je ook handhaven, daarachter mag je van mij een nieuwe toren bouwen. Dan wel alleen met een paar nieuwe filmzalen of er gewoon bovenop met behoud van de huidige zalen. Ik ben voor verdichting, meer woningen in de bestaande stad; ik wil stapelen, niet omgooien.

Ik vind dat Rotterdam moet groeien. In Rotterdam 2040 stelde ik voor snel te groeien met 500.000 inwoners tot zo’n 1,3 miljoen inwoners. Door omringende gemeenten te annexeren, door te bouwen in en aan de havens zoals de Waalhaven, door woontorens te bouwen in het centrum, door de Spaanse Polder voor woningbouw te bestemmen. Voor de kunstsector zou dat ook een zegen zijn, meer bezoek aan musea en galeries. En natuurlijk ook voor de winkels, daar heb je meer mensen voor nodig, om die straten levendig te houden. Daarom moet gekscherend gezegd het winkelcentrum Zuidplein gesloopt worden, want dat centrum heeft veel winkelstraten op Zuid kapotgemaakt.

Je stelde in Rotterdam 2040 ook voor een nieuwe internationale luchthaven te laten aanleggen, ergens tussen Rotterdam en Antwerpen in.

Ik vind dat Rotterdam als stad werkelijk groot moet zijn. Twee grote havensteden als Rotterdam en Antwerpen verdienen, ergens tussen die twee steden in, een gezamenlijke internationale luchthaven. Over 25 jaar worden vliegtuigen namelijk veel schoner, denk ik. Zestienhoven bewaren we dan voor calamiteiten, zakelijke vluchten en onder andere het regeringsvliegtuig, dan kan de Koning snel zijn vliegtuig terugvinden.

Met een paar VINEX-wijken erbij kunnen we de woningnood in Nederland niet opheffen. Rotterdam heeft alles in zich om een metropool te zijn. We hebben hier genoeg ruimte om de rest van Nederland grotendeels te ontlasten van woningbouw. Ik wil denken vanuit groei en daarbij wat van belang is handhaven. In het boek 13 minuten had ik het over de verdwenen Lijst van 144 panden uit het begin van de oorlog, panden en monumenten die weliswaar door het bombardement beschadigd waren maar die technisch gezien wel weer konden worden opgebouwd. Die lijst maar ook het merendeel van die 144 panden zijn verdwenen, op een enkel gebouw na. De stad moest plat en alles binnen de brandgrens moest binnen een nieuw stratenplan passen en helemaal nieuw worden gebouwd. Dat noemde ik ‘het tweede (modernistisch) bombardement’. Het was een van de drie momenten in onze geschiedenis waarop de stad werd vernield: eerst door de Duitsers, daarna door deze modernisten en daarna nog eens tijdens de stadsvernieuwing, lees ‘stadsvernieling’ waarin heel wat bestaande eind negentiende-, begin twintigste-eeuwse woningen, winkelstraten, vele kerken en zelfs pleinen werden vervangen door ‘betaalbare’ nieuwbouw.

Ik had twee oma’s. De ene komt van Katendrecht en kwam na de bevrijding amper meer in het centrum van de stad. Het deed denk ik te veel pijn. Mijn andere oma komt uit het Zandstraatbuurtje en zag de vernieuwing van het centrum en het leven, zoals de AOW, als een luxe en kon eindeloos verhalen blijven vertellen over vroeger. Die verhalen over de veranderende stad, prachtig vond ik die.

Ik ben niet tegen het modernisme als stijl. Ik hou van heel wat moderne gebouwen in de stad, zoals de Van Nelle, het Hufgebouw aan de Hoogstraat, of het brutale Shellgebouw en nog veel meer. Maar ik wil in de stad ook die gelaagdheid herkennen, goede gebouwen van voor 1940 terugzien. We hebben toch ook De Unie van Oud gereconstrueerd aan de Mauritsweg? Waarom dan niet een classicistisch gebouw? Ik vind dat je deze ‘rusteloze geesten’ mag oproepen. Mijn lijstje van tien te herbouwen panden is eigenlijk heel bescheiden. Kijk naar Oost-Europese steden, daarin wordt veel gereconstrueerd. Kijk naar het centrum van Dresden en andere platgebombardeerde steden in Duitsland. Of naar het centrum van Middelburg. Conserveren is in de kunst toch heel normaal? Rotterdam lijkt verslaafd aan het woord nieuw. Ik vind het gemakzucht om alles maar plat te gooien. Zowel in het verleden als in het heden, want het gaat nog steeds door. Zoals recentelijk de Tweebosbuurt. Rotterdam is als een patiënt die alsmaar in zichzelf blijft snijden.

Neem nu de verbouwing van Museum Boijmans Van Beuningen. Al vele jaren gesloten en het gaat nog vele jaren duren. Doodzonde, want als het goed gaat met Boijmans gaat het hier goed met de kunst. Denk aan de galeries die belang hebben bij een levendig kunstmuseum in de stad. Wat ik niet begrijp is dat we wel een geweldige operatie kunnen uitvoeren als het om het Centraal Station gaat: een razend ingewikkelde klus om een compleet nieuw station te bouwen op de plek van het oude. Honderden treinen, metro’s, trams en bussen per dag en meer dan honderdduizend reizigers per etmaal zonder ooit een dag dicht te zijn geweest. Waarom kan dit niet met een veel eenvoudiger gebouw als het Boijmans? Gemakzucht is het, niet anders. En gebrek aan daadkracht en interesse in de kunst.

Je hebt je zin gekregen, de stad telt nu veel meer woontorens dan in 2010 toen je het boek Rotterdam 2040 uitbracht. Wandel maar eens over het Wijnhaveneiland. En kijk naar de plannen voor de Rijnhaven. Maar elders noem je de stad ‘een architectonisch amusementspark’. Toch tevreden?

De stad begint vorm te krijgen. Het gaat langzaam, we zijn er nog niet. Ik zie een ratjetoe aan architectuur, maar een paar plekken beginnen nu wel op hun plaats te vallen. Niet alles is af, maar je mag wel spelen met de stad zoals in een amusementspark. Er is wel een groot verschil tussen 2010 en nu. Toen zaten we in een bouwcrisis, er was geen geld om te bouwen. Nu hebben we een stikstofcrisis en wordt er nog steeds te weinig gebouwd, en mede daardoor zijn de huren inmiddels te hoog voor de meeste mensen.

In je boek New Neapolis – No Structure, dat je schreef na een residentie in Napels, vergeleek je beide steden en schreef je dat ze beide ‘city of the common man’ waren, steden van de ‘working class’.

En dat begint in beide steden snel te veranderen. In Napels door de druk van het toerisme, ook binnenlands toerisme en migratie. En in Rotterdam door de stijgende prijzen en de gentrificatie. Toen ik 19 was kon ik nog een eigen huis vinden, als je wat meer ging verdienen kon je de jaren daaropvolgend doorstromen naar een beter huis; rond 2010 kon je hier ook nog een betaalbaar huis vinden. Nu niet meer. Dat geldt trouwens voor alle steden in Nederland. Waar is de energie gebleven die we vroeger hadden, toen we nog tienduizenden woningen konden bouwen in de Alexanderpolder? Waar is de kracht gebleven die we hadden om de Wederopbouw tot stand te brengen? Sinds de oude Woningwet van 1901 werden in Rotterdam de prachtigste wijken gebouwd, zoals de Kiefhoek, Vreewijk, Stulemeijercomplex, Heijplaat, Spangen met het Justus van Effencomplex en het (afgebroken) Witte Dorp. Waarom kunnen we dat nu niet meer? Architectonische esthetiek, kwaliteit en sociale woningbouw zijn goed te combineren.

Brooklyn

Je bent net terug van een residentie, een kunstenaarsverblijf in een kunstenaarspand, in Brooklyn New York. Je had drie maanden een atelier bij de NARS Foundation in het kader van haar International Residency Program. Hoe was het daar?

Mijn residentie in Brooklyn was waanzinnig goed. Brooklyn, althans het deel waar ik woonde, Clinton Hill, lijkt op Rotterdam-West: architectuur uit het einde van de negentiende, begin twintigste eeuw. Straten en lanen, het houdt niet op, het gaat alsmaar door. Brooklyn is overwegend laag, maar in het centrum, Downtown Brooklyn, gaat het nu toch flink de lucht in. Mijn atelier in het gebouw van NARS lag in de wijk Sunset Park, met ook veel mooie lanen en aan het water veel bedrijfspanden, zoals in de Spaanse Polder. Veel van die panden in Brooklyn zijn nu ateliers en werkplaatsen geworden; er zitten in Brooklyn veel kunstenaars en creatieven. De huurprijzen liggen hoog in heel New York, dus ook in Brooklyn. Er worden ateliers gedeeld en er wordt veel samengewoond.

Mijn residentie in Brooklyn leverde me nieuwe contacten op. Ik werd nadrukkelijk uitgenodigd om terug te komen. Het werk dat ik er maakte heb ik daar achtergelaten voor een tentoonstelling de komende tijd. Belangrijk was ook het wekelijkse contact met professionele visitors die met je over jouw werk komen praten. Juist omdat die visitors mij en mijn werk niet kenden, ze kwamen helemaal blanco binnen, waren die gesprekken zinvol. Ik kwam er ook wel achter, dat het werken met residents een verdienmodel is voor de organisatie die dit allemaal regelt. De schaal waarop de kunstwereld daar in elkaar zit is natuurlijk zo anders. Alleen al in Manhattan zijn meer dan vijfhonderd galeries, tentoonstellingsplekken, musea en kunstorganisaties, heb ik me laten vertellen. Je vraagt je af hoe die allemaal kunnen draaien. Er zit blijkbaar veel geld bij al die miljonairs in New York. Ik heb ruim 150 galeries en dergelijke bezocht. Wat je ziet is dat het modernisme in de kunst gewoon doorgaat naast de nieuwe stromingen en thema’s en dat kan daar ook nog eens allemaal blenden. En naast kunst heb ik ook verzamelaars opgezocht van materiaal dat ik hier verzamel, zoals videobanden. Alles bij elkaar: gigantisch goed, die residentie.

Nu, terug in Rotterdam, ben ik weer druk bezig met de film Videotheek Marco die op het aanstaande International Film Festival Rotterdam in première gaat. Het is telkens een grote klus, zo’n boek samenstellen en een film maken over bijvoorbeeld videotheken in het Rijnmondgebied en Nederland. Zo’n film maken kost me een jaar van mijn leven, al dat materiaal verzamelen, de rechten regelen en de uitvoering. Die verzameling haal ik niet simpelweg uit het Stadsarchief; het materiaal moet ook juist van particulieren komen en via Facebookgroepen vind ik veel. Tussen de boeken en de films door doe ik dan ook dingen die maar een dag of een week kosten, zoals bijvoorbeeld een ontwerp van een neonwerk.

Op de tentoonstelling Home Video in galerie Joey Ramone stapelde je een hele wand vol videotapes op kleur gesorteerd. Op de tentoonstelling Out of order bij OMI in de Schietbaanstraat had je een hele muur bedekt met telefoonkaarten, ook geordend op kleur; Collect Calls noemde je deze installatie. Van een afstandje gezien leek dat wel een modernistisch schilderij in de traditie van colour field painting.

Maar als je dan inzoomde op Collect Calls zag je duizenden individuele telefoonkaarten die allemaal hun eigen afbeelding hadden, die allemaal hun eigen verhaal vertelden. Zo’n wand is enerzijds een verzameling big data, anderzijds een verzameling individuele verhalen. Waar gingen al die telefoongesprekken over die met deze kaarten werden gevoerd? Die gesprekken gingen de hele wereld over. Die kleine plaatjes zijn een soort instagramplaatjes avant la lettre. Voor bijvoorbeeld migranten die in de jaren negentig net in Rotterdam woonden waren die telefoonkaarten ook noodzakelijk om het contact met hun familie te bewaren, zeker voordat de belwinkels in het straatbeeld kwamen. Die wand in OMI laat zien dat ik hou van herhaling en schaalvergroting. En ook van de sociale aspecten van die media. Techniek en het sociale, dat zijn de constante invalshoeken van mijn verhalen en presentaties.

De wereld is aan het veranderen. Muziek, beelden, teksten, alles komt nu tot je via die ene telefoon die je in je hand houdt. Alles zijn bestandjes geworden op de chips die je met je meedraagt. Dingen zijn steeds minder tastbaar, er is steeds minder materiaal om te verzamelen.

Ik ben een kind van mijn tijd, dus ja, dat tactiele vind ik lekker. Een oude computer, cassettebandje, videogame-cartridge, videoband of telefoonkaart, speelgoeddozen, foto’s en drukwerken of wat dan ook dat ik kan tentoonstellen als bijvoorbeeld een readymade. Ik vind het lekker om die objecten te verzamelen en door mijn handen te laten gaan, als een moderne vlinderverzameling van het (digitale) computertijdperk. Ik volg de ontwikkeling op de voet en ik zie ook het verdwijnen van al dat materiaal, van al die fysieke objecten. Om eerlijk te zijn: ik vind het doodeng, deze data-cloudhel.

Biografie

Gyz La Rivière (Rotterdam, 1976) is kunstenaar, ontwerper, filmer, schrijver en nog veel meer. Hij exposeerde de laatste paar jaar o.a. in TENT, galerie Joey Ramone, Brutus, bij Walgenbach Arts & Books, het architectuurcentrum OMI, Museum Rotterdam, Design Museum Den Bosch, NARS Foundation in het New Yorkse Brooklyn en bij HOK Gallery in Den Haag. Hij begon al vroeg films te maken, zoals 12, a film about the Fret Click uit 2009 over de skateboardcultuur in de Randstad. Een van zijn eerste boekpublicaties is Jan Hart uit 2008 waarin hij op symbolische wijze Rotterdam een nieuw hart teruggeeft. In 13 minuten (2012) geschreven in opdracht van het OorlogsVerzetsMuseum (nu Museum Rotterdam) reflecteert hij op de gevolgen voor het centrum van Rotterdam van de 13 minuten die het bombardement in mei 1940 duurde. In december 2010 publiceerde uitgeverij Trichis het opvallende boek Rotterdam 2040, waarin hij zich afvraagt hoe de stad zou kunnen zijn tegen de tijd dat hij ongeveer 65 jaar is geworden. Gyz won in 2012 de Dolf Henkes Prijs en met het geld van deze prijs kon hij de begroting van de gelijknamige film Rotterdam 2040 dichten. Het idee om een film te maken was er eerder dan het boek, stelt hij, maar praktisch gezien was het maken van het boek nu eenmaal haalbaarder. Boek en film bereiken een ander publiek en online kan een film een veel groter publiek bereiken.

Sindsdien blijft Gyz boeken en films maken, vaak in combinatie: het boek Home Video, videotheken & video in Groot-Rotterdam in 2021, de film Videotheek Marco in 2025. Het boek New Neapolis - No Structure uit 2017 over Rotterdam en Napels in combinatie met de film New Neapolis uit 2020 waarin hij de vier havensteden Liverpool, Marseille, Napels en Rotterdam met elkaar vergelijkt. Recent maakte hij de zine Brooklyn (2024), ter voorbereiding op zijn residentie daar, een publicatie die naar de invloed van New York en Brooklyn op de populaire Rotterdamse cultuur van de 20e eeuw verwijst. Opvallend was de film Malin TV (2023) over onder meer de geboren Rotterdamse communist Henk Sneevliet (1883-1942) die direct betrokken was bij de oprichting van de Chinese Communistische Partij in 1921. “De meest invloedrijke Nederlander van de 20e eeuw”, meldt de documentaire. Sneevliet vormt de aanleiding om de verhoudingen tussen China en de Rotterdamse havenstad nader te inspecteren. Resulterend in een film over hoe Chinese steden als Shanghai en Shenzhen ons kunnen inspireren om de (Rotterdamse) woningnood te lijf te gaan.

Boeken en films van Gyz La Rivière zijn documentair; ze bieden een stortvloed van beelden, historisch en contemporain. In de films zitten honderden bewegende beelden; de commentaarstem van Gyz legt de verbinding tussen die beelden, vertelt het onderliggende verhaal. Boeken en films zijn typisch die van een kunstenaar, sterk associatief. Verwacht geen wetenschappelijk betoog met voetnoten, maar een verhaal dat poogt te verleiden. Soms komen beelden, in boeken en films, terug om het belang van een ontwikkeling te onderstrepen. Beelden worden hergebruikt, gerecycled en aangevuld met een stortvloed van nieuwe beelden. De onderliggende boodschap in alle films, boeken en tentoonstellingen is helder en consistent: ‘Je moet lering trekken uit de geschiedenis om goed de toekomst in te kunnen gaan.’

Meer interviews