Van Heeswijk heeft een nationale en internationale kunstenaarspraktijk opgebouwd. Ze heeft tegelijkertijd verschillende opdrachten op diverse plaatsen in Nederland en daarbuiten. Haar leven is daardoor constant in beweging; ze haast zich van vergadering naar lezing, van symposium naar master class, van collegezaal naar wijkgebouw. Puntkomma berichtte in de vorige aflevering over haar werk in de Afrikaanderwijk in Rotterdam en over de Afrikaanderwijk Coöperatie die daar nu van de grond komt. Tijd voor een diepergaand interview over haar ontwikkeling als kunstenaar en over de werkmethoden die zij hanteert. Wat is haar aanpak als kunstenaar en wat maakt die zo uniek?
Afstuderen
“Ik kwam in 1988 van de academie in Tilburg, waar ik een opleiding tot eerstegraads docent beeldende vorming heb gevolgd. Het was een erg brede opleiding, naast vakdidactiek waren er ook lessen in cultuurfilosofie, sociologie en in wat we toen intercultural studies noemden. Ik studeerde af in vakken als houtbewerken, keramiek en fotografie. Later bleek dat juist de focus op theorie en kennisontwikkeling in het curriculum belangrijk was voor mijn eigen vorming. Ik ging direct door naar de Jan van Eyck Academie, een tweede-fase opleiding voor kunstenaars in Maastricht en was daar vooral bezig met video- en mediakunst, maakte nogal traditionele sculpturen waar video-elementen inzaten, die verhalend en narratief waren.
Na mijn afstuderen in Maastricht kreeg ik een tentoonstelling bij de Flatland Gallery in Utrecht. Na de opening daar kreeg ik een morning after gevoel en dacht: is dit nu wat ik wil? Mijn uitgangspunt was altijd al het gevoel dat kunst iets kan bijdragen aan het leven, maar dat herkende ik niet als ik naar mijn eigen werk keek. Hoe was het dan ooit aan iemand anders uit te leggen? Ik deed na de tentoonstelling afstand van mijn werk en begon opnieuw.
Methoden Ik begon met een zoektocht naar de betekenis van kunst voor de samenleving. In het begin gewoon thuis, aan de tafel in mijn huiskamer, waaraan plek was voor twaalf personen. Daar bood ik drie kunstenaars een door mij georganiseerd diner aan, voor hen en tien gasten. Hen vroeg ik voor een avond een programma samen te stellen rondom thema’s als de relatie tussen kunst en leven. Mijn rol was tijdens die avonden naast organisator ook voyeur. Zo had ik dus twee rollen, die van organisator en die van observator. Zelf was ik geen deelnemer aan het programma, behalve als ik daartoe werd uitgenodigd. Met deze diners begon het onderzoek naar mijn mogelijke rol als kunstenaar in de samenleving en dat is eigenlijk nog steeds een belangrijk thema in mijn werk.
In mijn project Room with a view werd mijn kamer verplaatst naar andere plekken als een tweede huid. Die kamer werd meegenomen als een test site, een tijdelijke ruimte, een platform waarop iets onderzocht kan worden. Mijn werk ging meer en meer over de relatie tussen privé en openbaar, over vormen van openbaarheid en over de relatie tussen kunst en engagement. Al onderzoekend werd mijn werkveld uitgebreider. Ik werk nog steeds met ruimtes, maar die zijn veel complexer geworden. Ik spreek nu niet meer over ruimtes maar over fields of interaction, over spanningsvelden.
Krachtenvelden Fields of interaction bestaan uit een frame van vragen die een bepaalde problematiek omschrijven of begrenzen. Vragen over openbaarheid, sociale interactie en politiek. Het zijn tijdelijke gebieden om zaken te bespelen, te confronteren en te bediscussiëren. Ik stap als kunstenaar in een proces en ben daarin een van de deelnemers, een van de actoren. Mijn rol is die van conductor, niet als stage director maar als geleider van energie, van een actie-reactieveld. Daarmee wordt geprobeerd een tijdelijk krachtenveld, een field of interaction in het leven te roepen. Welke vraagstukken daarin aan de orde komen bepaal ik niet zelf. De kunstenaar is geen eigenaar van de vragen die het krachtenveld bepalen, evenmin van het hele proces. Het proces krijgt een eigen dynamiek door de op elkaar inwerkende krachten van de verschillende deelnemers.
Al doende werd ik steeds beter in het herkennen van de elementen van het proces. Maar het proces blijft principieel open. In die zin werk ik heel anders dan een kunstenaar in een opdrachtsituatie of een community artist. Die kunstenaars krijgen de vraagstelling of probleemstelling mee en werken toe naar een concreet probleemoplossend resultaat. Het field of interaction dat in een bepaalde situatie wordt geschapen is principieel gezien niet probleemoplossend. Er wordt een tijdelijke autonome zone, een tijdelijke ruimte geschapen waarin het proces zich kan afspelen en daarmee wordt ruimte gemaakt voor actiereactie, voor conflicten, voor discussie. In een krachtenveld kun je de relatie tot elkaar en tot de wereld bevragen en daar kán soms een oplossing uit voortkomen maar dat is geen vaststaande outcome.
Een constante in mijn werk is het zoeken naar de organisatie van mede-eigenaarschap, naar vormen waardoor mensen mede-eigenaar kunnen worden van de processen die in hun gebied plaatsvinden. Ik leer van wat ik tegenkom, leer van de condities van het lokale. Ik blijf vormen van verzet ontwikkelen, blijf leren weerstand te bieden. Dat stimuleert mijn bewustzijn van de complexiteit van de platforms, van de noodzaak tot het zichtbaar, tastbaar, hoorbaar, bespeelbaar maken van het onderliggende spanningsveld. Het werk krijgt wel een steeds grotere schaal; het groeit mee met de ideeën en inzichten die tot stand komen bij de ontwikkeling van het werk.
Producten als stolling Ik zet processen in werking en af en toe stolt het proces. Dat moment kan een concreet en bediscussieerbaar product opleveren, dat kan van alles zijn: een boek, een krant, een discussie, een symposium, een tentoonstelling, een kunstwerk, een tijdelijke organisatorische vorm. Algemener gezegd, mijn methode als kunstenaar is het op gang brengen van een ketting van activiteiten die op bepaalde momenten stollen en dan een herkenbaar product vormen. Dat product levert discussie op en de resultaten van die discussie breng ik dan terug naar de partijen in het krachtenveld. Dan gaat het proces naar een volgende fase en stolt het op een gegeven moment weer opnieuw in een volgend product. Die cyclus kan zich alsmaar blijven herhalen. Het is tevoren niet bekend hoe lang een fase duurt en wanneer het veld naar een volgende fase overgaat. Kwaliteitseisen zijn wel nodig voor de producten die zichtbaar worden, het is geen anything goes, want als het proces stolt is er een publiek moment en dan moet het gewoon goed zijn.
Nieuw-Crooswijk In 1990 verhuisde ik naar Rotterdam. Ik kreeg hier een gastatelier bij het kunstenaarsinitiatief Duende. Vanaf dat moment heb ik veel in en met Rotterdam gewerkt. Een van mijn eerste meerjarige projecten hier was het Dwaallicht in Nieuw-Crooswijk, in de jaren 2004 en 2005 tot 2007. Het Dwaallicht was een zoektocht naar de banden, verbindingen en relaties binnen de wijk.
De wijk verkeerde in een moeizaam veranderingsproces, er was veel directe actie tegen de ‘stadsvernieuwing’ waarbij goedkope oudere woningen zouden worden vervangen door dure nieuwbouw. Toen ik bij de wijk betrokken raakte was het sloopplan al klaar en waren de vergunningen al verleend. Ik wilde met het Dwaallicht de geschiedenis van dit ‘stadsvernieuwsproces’ en het verzet van de wijk vastleggen. Bewoners vertelden in een actiebijeenkomst: “Ze kunnen dan misschien onze huizen slopen, maar ze mogen ons niet afnemen dat we hier ook goed gewoond hebben.” Ik wilde me verzetten tegen het soort vertelling waarmee de buurt in een slecht daglicht werd gesteld, die gebruikt wordt om dit soort stadsvernieuwingsprocessen door te drukken: het is een slechte buurt, de mensen deugen niet, etc. Het was noodzakelijk om een ander verhaal te plaatsen tegenover dat negatieve verhaal. De krachten die in het gebied voor kwaliteit hadden gezorgd zichtbaar maken, aantonen dat er daar genoeg van was om een ander plan van aanpak te rechtvaardigen dan alleen sloop.
Dwaallichten zijn rusteloze zielen van overledenen, zielen die niet tot rust kunnen komen omdat ze betrokken zijn geweest bij een misdaad. Hiermee kon de sloop van de wijkgemeenschap aan de kaak worden gesteld. Het Dwaallicht van Nieuw-Crooswijk was een manifest tegen feit dat sommige mensen slechts actoren in het spel van anderen zijn. Het bevroeg de onzichtbare regels over een territorium: Wie mag er invloed hebben en waarover?
Het Dwaallicht bestond uit een team van mensen uit de wijk waaronder journalisten, acteurs, muzikanten, activisten, vormgevers, bezorgers en een aantal mensen van buiten de wijk waaronder de schrijver Dick van Den Heuvel die het mysterie van het dwaallicht woord gaf. Door krachten op te roepen in vertellingen, eerst in een krant, op een twee complementaire websites, door middel van performances en ten slotte gebundeld in een boek, konden we andere verhalen over Crooswijk vertellen. De verhalen gingen over De Boxer (de vechtlust van Crooswijk), De Asociaal (over de stereotypering van de bewoners van Crooswijk) en De Vreemdeling (over de gastvrijheid van Crooswijk) enzovoorts. Het boek is geschreven vanuit het gezichtspunt van een gemeenteambtenaar die betaald wordt om de mensen te begeleiden in het veranderingsproces, die vervolgens in ieder hoofdstuk tegen een dwaallicht aanloopt en die langzaam gek wordt van de compromissen en de leugens en blijft dwalen door de wijk. Het plan was om ook nog een musical te maken, een Brechtiaans leerstuk. Dat is jammer genoeg niet gelukt, die bleek niet te financieren. Naast het volhardende werk van de diverse actiegroepen in het gebied heeft de economische crisis er gedeeltelijk voor gezorgd dat de overambitieuze sloopplannen zijn bijgesteld.
Kritiek en complexiteit Er werd veel uitgevochten rondom dit project. Dat was op zich interessant, het project speelde zich af in een bepaald tijdsgewricht. Er was in die periode veel discussie over de rol van gemeenten en woningbouwverenigingen die kunstenaars in dit soort processen opdrachten geven. Mijn project creëerde meer controverse dan het gemiddelde community art project. Wij schiepen een krachtenveld waarin we de Monopoly-spelletjes van de overheid en projectontwikkelaars zichtbaar maakten. We gaven inzicht in de ruimte, in de onderliggende relaties binnen het gebied en de manier waarop die bespeeld worden, maar ook over de rol van de kunstenaar daarin. Sommige van de kritieken zijn overigens ook direct opgenomen in het werk zelf. Uiteindelijk zijn het hele archief en de kostuums van het Dwaallicht door Museum Rotterdam aangekocht en bij het Stadsarchief Rotterdam ondergebracht.
Ik heb van het Dwaallicht geleerd om dingen in hun complexiteit te benoemen, er steeds meer over te kunnen vertellen. Ik heb geleerd de verschillende platforms meer als onderdeel te zien van een langer lopend proces, beter de verbanden tussen de verschillende platforms te visualiseren. Daarnaast waren de acties van het Dwaallicht humorvol; dingen hoeven niet allemaal zwaar te zijn. Humor kan ook een subversieve kracht zijn, acties kunnen ook licht zijn en toch een groot effect hebben.
Freehouse
Freehouse is een van de verschijningvormen van mijn werk, net als bijvoorbeeld Het Blauwe Huis in Amsterdam IJburg. Freehouse is opgezet om onderzoek te doen naar de relatie tussen cultuur en economie. In 1998 organiseerden we een serie gesprekken over de West-Kruiskade en de Nieuwe Binnenweg en het gebied wat daar tussen ligt. Hiervoor richtten we de research foundation Freehouse op. We waren geïnspireerd door de ideeën van de stadssocioloog Jane Jacobs. Zij benoemde een eerste creatievefeedback loop als het moment wanneer steden overgaan van verkoop van geïmporteerde producten naar handel in zelfgeproduceerde goederen uit de eigen stad. We zagen ook in Rotterdam de wens zich te ontwikkelen tot een creative city, maar dan vanuit het perspectief van urban studies theoreticus Richard Florida. Hoe ziet die transformatieslag naar creatieve stad er uit in de diverse stad die Rotterdam is, vroegen we ons af. Waar wordt wat gemaakt en wat voor vakmanschap is er aanwezig? Met een team van lokale en internationale experts werkten we de uitkomsten van de discussie over de gewenste inclusieve transformatie van de stad uit tot modellen voor het gebied tussen de beide winkelstraten, bijvoorbeeld op het terrein van voedsel en kleding of van services. We probeerden daarmee dit soort ontwikkelingen te herkennen, om de eerste creatieve feedback loop te versterken en sociale duurzaamheid te geven.
Maar het lukte op dat moment niet om het project verder te brengen en in het Oude Westen processen van duurzame productie op gang te brengen. Mensen waren wel geïnteresseerd in wat we deden, maar de relatie tussen kunst en ambacht was toen nog vloeken in de kerk. Er was veel interesse in de deelprojecten van het werk van Freehouse, maar het idee achter Freehouse als totaalconcept werd toen nog niet omarmd.
Afrikaanderwijk en het Wijkwaardenhuis
Dat gebeurde wel in de Afrikaanderwijk, een gebied wat we in 1998 eigenlijk ook al in het achterhoofd hadden. Woningcorporatie Vestia vroeg ons een schets te maken voor mogelijkheden tot vernieuwing van de Afrikaandermarkt, een kleine opdracht die later door Freehouse zelfstandig verder ontwikkeld werd als de één-op-één schets ‘De Markt van Morgen’. Het bureau Crimson Architectural Historians deed in de wijk al onderzoek naar verborgen kwaliteiten, Kosmopolis Rotterdam wilde een aantal Freehouse test sites mee ontwikkelen en Pact op Zuid bood aanvullende financiële ruimte. Er ontstond plotseling voldoende kritische massa. Dat kom ik vaker tegen in mijn werk, dat het soms een tijd duurt voordat er voldoende kritische massa is om aan de slag te kunnen gaan.
Ons werk in de Afrikaanderwijk bewoog zich heen en weer tussen privé en openbaar. De levendige activiteiten die zich veelal binnenskamers afspelen vinden zelden een plek in de openbare ruimte. Het project had verschillende fases: De Markt van Morgen, lokale werkplekken (het Wijkatelier op Zuid en de Wijkkeuken van Zuid), een winkel voor lokale producten (de Wijkwinkel) en vervolgens het Wijkwaardenhuis.
Het Wijkwaardenhuis, in het Gemaal aan de Pretorialaan, diende om de diverse economische en culturele waarden uit de wijk een tijdelijk platform te bieden. Het platform was bedoeld om het netwerk van de krachten die in de Afrikaanderwijk werkzaam zijn te visualiseren, om er met iedereen het onderzoek van Freehouse te kunnen delen en nog eens kritisch door te werken met alle betrokken. Het driedaagse symposium waarmee we het Wijkwaardenhuis afsloten was bedoeld om dit platform met internationale en lokale experts kritisch te evalueren. Die discussie gaf de richting aan voor de ontwikkelingsfase waar we nu inzitten, de vormgeving van de Afrikaanderwijk Coöperatie.
Het proces is altijd cyclisch. Alle fases van het werk in de wijk waren een tijdelijk platform, waarvan het belangrijk was dat ze op zichzelf goed zijn. De keten van activiteiten moet zelfstandig functioneren en eigen kwaliteiten hebben. Het Wijkwaardenhuis was een moment van stolling in een proces dat verder gaat. Het was geen doel op zich. Het Wijkwaardenhuis gaf een tijdelijke contour aan een zone waarin je opnieuw jouw relatie tot de werkelijkheid kunt bevragen, bewerken en vormgeven. Dat zijn ‘discursieve momenten’ die een tijdelijke autonome zone scheppen waarin je nieuwe vormen van subjectiviteit kunt uitproberen. En na die momenten gaat het proces weer verder. De Afrikaanderwijk Coöperatie ontwikkelt zich als nieuwe vorm van radicale zelforganisatie door en wij proberen de nieuwe inzichten telkens weer opnieuw te presenteren. Zo toonden we in de tentoonstelling in TENT onze data-analyse waarvoor we de uitkomsten van het onderzoek visualiseerden. Nu moet er nog een boek komen waarin we alle bevindingen verzamelen
Ik zit in de raad van commissarissen van de coöperatie, maar kom steeds meer op afstand te staan van de dagelijkse ontwikkelingen in de Afrikaanderwijk. Voor bepaalde onderdelen hebben ze me niet meer nodig. Het proces komt in een nieuwe fase van ontwikkeling en dan komt er wel weer een nieuw collectief moment van presentatie waarbij ik dan hopelijk word betrokken. Maar ik moet de dagelijkse gang van zaken los kunnen laten. Op een gegeven moment wordt zo’n project soms overvraagd om zich te presenteren. De vraag aan Freehouse bleek soms groter dan het antwoord dat we konden bieden. Maar blijkbaar bood Freehouse noodzakelijke inzichten op het juiste moment. Ik ben nu vooral bezig om het gedachtegoed over te dragen, om kennis te delen. Kennisdeling is ook een van de doelstellingen van de Afrikaanderwijk Coöperatie. De Afrikaanderwijk Coöperatie moet autonomie krijgen ten opzichte van de oorspronkelijke initiator Freehouse.
Het lokale
De stad is mijn werkplaats, mijn artistieke leefomgeving. Ik ben als kunstenaar meer en meer aan het nadenken over wat we kunnen leren van lokale processen en wat dit ons vertelt over internationale dynamieken. Voor mij staat alles in het teken van collectief leren en werken binnen de condities van het lokale. Het lokale, dat zijn de condities waarin actoren in de wereld opereren: Zowel fysiek als emotioneel en relationeel en narratief en legaal, enzovoorts. Die condities moeten voelbaar, zichtbaar en daarmee bewerkbaar gemaakt worden voor die actoren, waardoor ze zich die condities kunnen toe-eigenen en/of zich er tegen kunnen verzetten. Mijn werk bevindt zich in de condities van het lokale. Er is geen begin of einde aan het proces van bewerken, het is een telkens opnieuw bewerken van de condities van het lokale: again and again and again… het is een continu proces.
Als een van de moment van stolling in het proces een kunstwerk in de zin van een object is dan kan dat eventueel verkocht of in een museum getoond worden. Er zijn relatief weinig objecten van mij die verkocht kunnen worden, op z’n hoogst tien. Het is geen uitgangspunt van mijn inzet als kunstenaar dat er een exposeerbaar object komt, er zijn ook ander manieren om tentoon te stellen. Dat het werk ‘Amnesie van een landschap’ in de Stadscollectie van Boijmans Van Beuningen zit is uitzonderlijk, het is een van de grotere kunstobjecten die dat ik tot nu toe heb gemaakt.
Ik leer meer en meer hoe om te gaan met de complexiteit van de vraagstukken die je in de projecten tegenkomt. Hoe kun je de interne economie van projecten anders organiseren, welke andere structuren van inkomen zijn er mogelijk voor de projecten? Er moet een eigen economie voor de projecten worden ontwikkeld. Het is belangrijk dat de arbeid van alle betrokkenen gelijkelijk betaald wordt, dat ondersteunt de duurzaamheid van de modellen die we ontwikkelen. Ik zelf leef voornamelijk van lezingen geven, master classes, van kennis delen over dit soort processen.
In essentie is mijn werk het scheppen en in stand houden van een ketting van activiteiten, van een reeks platforms die ter discussie worden gesteld, dan worden gedistribueerd, waarna het werk weer in nieuwe platforms stolt. And again.” • EV & HB
Geboren: 1965, Schijndel
Selectie uit haar projecten:
Zie meer: www.jeanneworks.net