Kunst

Street Art: De straat als podium van kunst

Wie in de metro of de trein op Zuid uit het raam kijkt ziet nogal wat muurschilderingen op de huizenblokken van de Afrikaanderbuurt en Feijenoord. Ga wat verder die wijken in, en ook de Beverwaard, dan zie je er zelfs opvallend veel. Waar komen die schilderingen vandaan? Tegenwoordig wordt dit fenomeen wel street art genoemd, ofwel straatkunst. Waar komt die kunstvorm vandaan, waar vinden we straatkunstenaars?
Door
Hugo Bongers
Mar 2025

Mij valt het op, die sterke toename van muurschilderingen de afgelopen jaren, vooral op Zuid. Ik zie een nieuwe kunstvorm die zich zienderogen ontwikkelt en krachtig op de deur klopt van de gevestigde kunstwereld: Straatkunst, street art, soms ook breder omschreven als street culture. Een kunstvorm die naast bekende zaken als muurschilderingen, graffitti, illustratie, hiphop, dj’en, tatoeage ook elementen uit de sportwereld omvat. En dat laatste is voor de kunstwereld toch behoorlijk nieuw. In dit essay stel ik enkele vragen: waar komt straatkunst vandaan, hoe ontwikkelde ze zich, wat doet sport bij kunst?

Stadsschilderen

In de editie 2024 van het Rotterdams Jaarboekje, een uitgave van het Stadsarchief en de Historische Vereniging Roterodamum, dateren twee redacteuren van het jaarboekje, Siebe Thissen en Wanda Waanders, de geboorte van street art in Rotterdam in het jaar 1972. In een beeldessay in dit Jaarboekje tonen ze beelden van muurschilderingen die meestal weer verdwenen zijn. Het initiatief werd in de vroege jaren zeventig genomen door de Rotterdamse Kunststichting, die na een studiereis van kunstenaar Cor Kraat naar Amerika, het programma Stadsschilderen ofwel townpainting opzette. Kraat mocht als eerste een transformatorhuisje op het Schouwburgplein beschilderen en daarna volgden nog ruim veertig opdrachten: veel muurschilderingen, in alle wijken van de stad, maar ook beschilderde trams (‘Tingeling’) en kronkelende lantarenpalen. Het ‘Touwtje-springend-meisje’ van Co Westerik op een gevel van het politiebureau uit 1976 was een van de bekendste en meest gewaardeerde werken uit die tijd.

De laatste opdracht in het kader van townpainting ging naar de graffiti artist Lee Quinones, een Amerikaan met sterke wortels in de hiphopcultuur. Lee was vanuit New York op doorreis naar de Documenta in Kassel en kreeg, als eerste graffitikunstenaar ooit in onze stad, een officiële opdracht van de Kunststichting. Hij maakte een voor die tijd opvallende schildering in de ‘Berenkuil’ onder het toenmalige Lijnbaancentrum. (Ruwweg waar nu de winkel van G-Star RAW zit.) De drie letters van zijn voornaam, in speelse vormgeving, en daarnaast de tekst “from the blood and the soul of New York I come”. In 1995 verdween bij een verbouwing het werk op ruwe wijze, wat nog leidde tot de oprichting van een groep boze ‘Vrienden van Lee’ door kunstenaars van Showroom MAMA.

Stadschilderingen was een van de pogingen om meer kleur aan de stad toe te voegen, want die stad werd toen als grijs en grauw ervaren. Een prettig neveneffect was dat er voor professionele kunstenaars een nieuw opdrachtencircuit ontstond, naast verkoop aan musea en particulieren; een circuit van publieksgerichte opdrachten waar naast de overheid ook het bedrijfsleven aan meedeed. Dit nieuwe opdrachtencircuit is gebleven. Er was nog een nevendoelstelling aan het programma verbonden: de wisselwerking tussen kunstenaars en publiek op gang brengen. Soms werden muurschilderingen ontwikkeld of gerealiseerd in samenwerking met buurtbewoners. Over de hele linie lukte dat in die beginfase toch niet echt. Het kostte veel kunstenaars moeite om in de scheppingsfase of bij de realisering van het werk een zinvolle band met publiek aan te gaan. In de loop van de decennia na 1970 werden sommige kunstenaars daar steeds beter in.

Graffiti

Schrijven en schilderen op gebouwen en op voertuigen zoals treinen, metro’s en trams noemen we graffiti. Dat schrijven en schilderen begon illegaal; de teksten hadden vooral een politiek of maatschappijkritisch karakter. Rens Muis en Wessel Wessels publiceerden in 2007 het boek Graffiti in Rotterdam en situeerden het jaar 1965 als begin van een golf van graffiti-teksten in onze stad. Zij brachten dat begin in verband met de provobeweging die in de jaren zestig in Nederland opkwam. In de jaren zeventig kreeg ook punk (muziek en kleding) invloed op graffiti. Het schilderen op straat, op muren en metrostellen, werd na verloop van tijd door sommige kunstenaars afgewisseld met werken op meer handelbare doeken. Zo konden particulieren werk van deze kunstenaars kopen en dat verbreedde de markt op een prettige wijze. Al in 1983 vond in Nederland de eerste museale tentoonstelling van internationale graffitikunstenaars plaats, nota bene in Museum Boijmans Van Beuningen. Overigens niet zonder een brede discussie in de Nederlandse pers en daarbuiten over het kunstkarakter van het getoonde werk, want daar was toen lang niet iedereen van overtuigd.

Gevestigde subcultuur

Graffiti was in de basis grotendeels een illegale activiteit waarbij de spanning van de jacht door toezichthouders en eigenaren van gebouwen en voertuigen op de taggers een rol speelde. Het boek van Muis en Wessels loopt door tot het jaar 2005 en het laatste hoofdstuk van het boek heet veelbetekenend ‘Een gevestigde subcultuur met uiteenlopende disciplines en een historie’. Tegen die tijd was graffiti geïnstitutionaliseerd en had een eigen geschiedschrijving gekregen; in Rotterdam in de vorm van dit boek. In onze stad ontstonden collectieven als Lastplak die professioneel en in opdracht gingen werken, van overheid en particulieren. Veel Rotterdamse graffiti artists zijn internationaal bekend geraakt. De auteurs signaleren ook, dat enerzijds veel graffitikunstenaars inmiddels een degelijke kunstopleiding op de Willem de Kooning Academie volgden en dat anderzijds ook ‘autonoom’ opgeleide kunstenaars in hun werk de taal van graffiti gebruikten. Beide werelden gaan op elkaar reageren en nemen elkaars taal en codes over. De circuits van straat en officiële kunstwereld mengen zich vanaf het begin van de nieuwe eeuw steeds meer. Street art en urban art kiezen voor legale, door overheid en toezichthouders gereglementeerde circuits. Straatkunst schurkt zich aan overheidsaandacht; inmiddels is straatkunst een in het gemeentelijk cultuurbeleid breed gewaardeerde discipline. Die krijgt vorm in gesubsidieerde instellingen en festivals op basis van cultuurplan en andere subsidieregelingen.

In 2015 beschreef Rens Muis eens, in het programma Z-Files van het CBK, de grote verschillen tussen graffiti en straatkunst. Graffiti was in oorsprong illegaal, gericht op eigen ‘roem’ en erkenning binnen de eigen scene, in zichzelf gekeerd, vol onderlinge ‘battles’, masculien. Street art richt zich breed op een populaire esthetiek, op artistieke erkenning, is meer conceptueel bezig, wordt vaak door academisch gevormde kunstenaars gemaakt, richt zich op maatschappelijke erkenning, wil meer aandacht van de omgeving. De doorbraak die graffiti art in de jaren ’80 leek te maken (denk aan de tentoonstelling in Boijmans) heeft zich niet doorgezet, ook al pikte de kunsthandel dat toen tijdelijk even op.

Sport en kunst

Straatkunst verenigt een amalgaam van disciplines in zich: kunst in de openbare ruimte (muurschilderingen, graffiti); hiphop (muziek en dans); spoken word en dj’en; toegepaste kunst (illustratie; ook tattoos, op menselijke huid aangebrachte illustraties). En opvallend: veel beweging, op boards, stepjes, rolschaatsen, BMX-fietsen. Voor dit type sporten bestaat een naam: urban sports. Voor die sportsector bestaat inmiddels gemeentelijk beleid, want volgens de gemeente doet zo’n 25% van de Rotterdamse jeugd aan een vorm van urban sports (en dat is goed voor ze). Urban sports is de verzamelnaam van “sporten die zich kenmerken door een vrij – over het algemeen niet of los georganiseerd – expressief en creatief karakter, die zich afspelen in een stedelijke setting. Het zijn sporten als skateboarden, inlineskaten, bmx (cross en park), stuntsteppen, freerunning, tricking, streetball, calisthenics, panna en freestyle voetbal, 3x3 basketball, breakdance, golfsurf en fixed gear.” Aldus een recente gemeentelijke omschrijving van urban sports in een beleidsnota voor de periode 2024 tot en met 2027, de Urban Sports Agenda. Deze beleidsagenda wordt al in de eerste zin van het document in een breder cultureel verband geplaatst: “Rotterdam staat bekend als een broedplaats voor street culture.”

Ook de Olympische Spelen moeten zich vernieuwen om een jonge doelgroep te bereiken. Op de spelen van 2024 stonden dan ook in Parijs vier nieuwe urban sports op het podium: breakdancing, skateboarden, surfen en klimmen. NOC*NSF over urban sports: “Hieronder vallen op jongeren gerichte sporten die buiten conventionele arena’s kunnen worden beoefend … Het spreekt jonge generaties aan en geeft een nieuwe dynamiek aan de Spelen.” Toch is het voor de beoefenaren zelf nog even wennen. Breakdancer Menno van Gorp, wereldkampioen in 2014, 2017 en 2019, daarover in NRC: “Nu zijn we opeens een sport, maar zo ziet de scene het niet. Breaken begon vijftig jaar geleden als onderdeel van de hiphopcultuur. Het is een kunstvorm, gedragen door ‘de straat’.” En breakdancer Aram Eduati in het zelfde artikel: “Het belangrijkste van breaken is dat je je eigen stijl ontwikkelt. Daarom is het meer een kunst dan een sport.”

Gescheiden werelden

Het is al een oude discussie, die over de relatie tussen kunst en sport. Lang waren het twee streng gescheiden werelden. In het veld van kunst en cultuur werd wat neerbuigend gedaan over sport. Illustratief is hoe de ‘grote’, invloedrijke cultuurhistoricus Johan Huizinga dacht over sport. Zo schreef hij in zijn magnum opus Homo Ludens (1938) over de spelende mens: “De sport neemt in de hedendaagse samenleving een plaats in terzijde van het eigenlijke cultuurproces, dat buiten haar omgaat…[Sport] blijft, hoe belangrijk ook voor deelnemers en toeschouwers, een steriele functie, waarin de oude spelfactor grotendeels is afgestorven.”

De oorzaak van dit afsterven vond hij in de toenemende professionalisering van sport, waardoor het zuivere spelplezier verdween. Inmiddels weten we dat die professionalisering ook in de kunstwereld plaatsvond. Sport en kunst zijn structureel steeds meer op elkaar gaan lijken: een brede basis van liefhebbers die ‘gewoon hun ding doen’; op die basis een piramide van kwalitatief steeds betere en steeds beter betaalde beoefenaren die lokaal, nationaal en globaal met elkaar in competitie gaan. Aan de top wordt tientallen miljoenen verdiend, door profclubs en -voetballers, door Formule I-racers en wielrenners, maar evengoed door topveilinghuizen en -galeristen, een handjevol kunstenaars, uitgeverijen, filmbazen en entertainmentproducenten. Aan de top worden omvangrijke sponsorcontracten gesloten, zowel in de sport- als de kunstwereld. Media bemoeien zich, met hun sport-, media- en cultuurredacties, intensief met beide werelden en tonen daarbij een voorkeur voor grootverdieners.

Die fascinatie van media en toeschouwers voor de megabedragen die in de kunst- en sportwereld omgaan kunnen we inmiddels wel tot Huizinga’s ‘eigenlijke cultuurproces’ rekenen. Ik kijk daarentegen liever naar de brede basis van sport en kunst. Naar die 25% jongeren die aan urban sports doen, naar de tienduizenden jongeren die zelfs kunst maken, zoals muziek, dans, fotografie, illustratie, mode. We hebben nu ook veel meer oog voor de rituele aspecten van sport èn kunst: met (tien)duizenden om ons heen luisteren we in een stadion naar een concert of kijken we naar een voetbalwedstrijd. We skaten met duizenden mensen in een lange stoet op een woensdagavond door de stad (de Wednesday Night Skate in Rotterdam). Dat zijn denk ik mooie en zinvolle rituelen. Je hoort ergens bij, je doet iets samen, je geniet samen ergens van. Een mooi tegenwicht tegen het eenzaam turen op een telefoonscherm.

Institutionaliseren

Iedere nieuwe kunstvorm gaat op den duur institutionaliseren, ook straatkunst. De discipline begon in onaanzienlijke hoekjes van de stad, of op een straathoek, maar na enkele jaren of decennia hard werken door hun aanvoerders wordt de nieuwe kunstvorm serieus genomen. Organisaties, spelregels, presentatieplekken, opleidingsinstituten, talentontwikkelingsprogramma’s, websites, aandacht van de overheid, media-aandacht, alles om de nieuwe kunstvorm heen neemt in intensiteit en kwaliteit toe. De geschiedschrijving over de nieuwe kunstvorm komt op gang. Zelden verdwijnt een kunstvorm uit beeld, als die eenmaal geïnstitutionaliseerd is geraakt. (Operette in Nederland is een uitzondering.)

In Rotterdam is er inmiddels een breed en stevig veld van organisaties voor straatkunst ontstaan. Voor de doelgroep van jongeren tussen de 13 en 18 jaar die geïnteresseerd zijn in visuele kunsten is er bijvoorbeeld Stichting Nul Teen Art. In de oude gaskoepels uit 1879 in het Mallegatpark in Feijenoord huist tegenwoordig een centrum voor urban sports en street art. Stichting De Koepels organiseert daar in de karakteristieke halve bollen onder andere sport, kunst, design, muziek. Een bijzonder interessante plek voor urban culture, daar waar de nieuwe woonwijk Rotterdams Tij (vroeger nog Feyenoord City genoemd) komt te liggen en ook de nieuwe, derde stadsbrug zal aanlanden.

Aan de andere kant van het artistieke spectrum is er een professionele galerie voor muurschilderingen, Murals Inc. aan de Piekstraat op Feijenoord. Murals Inc. “is the first formal platform for contemporary murals, focusing on a new generation of urban artists who elevate traditional graffiti to a more advanced level. These artists explore the boundaries of urban art, developing a new visual language that bridges the gap between public space and the formal art world.” De recente uitbreiding van de eigen kunstcollectie van de Doelen met drie muurschilderingen kwam met bemiddeling van Murals Inc. tot stand. Het artistieke niveau in deze galerie ligt hoog.

Ik bespreek hierna drie organisaties die in de recente cultuurplanprocedure werden meegenomen en die we daarom wellicht ‘breed’ en ‘stevig’ mogen noemen. Ze zijn verantwoordelijk voor al die muurschilderingen op Zuid.

Festival

Iedere serieuze kunstvorm heeft een eigen festival, zeker in een festivalstad als Rotterdam. Street art heeft er hier twee, waarvan een sinds 2018. Toen heette het nog POW!WOW! en de eerste Europese editie van dit internationale festival vond in 2018 plaats in het M4H-gebied. Het was al redelijk compleet met muurschilderingen, installaties, vans (beschilderde auto’s), sportcompetities en concerten. In 2022 werd de naam POW!WOW! verlaten en werd ook afscheid genomen van de internationale POW!WOW!-familie. (Pow Wow wordt nu internationaal gereserveerd voor bijeenkomsten van native americans, die historisch gezien alle recht hebben op het gebruik van deze naam.) Het street art festival in Rotterdam heet sinds een paar jaar ALL CAPS. Deze voor de buitenstaander nogal geheimzinnige naam verwijst onder andere naar het spuitmondje op de spuitbussen van graffitikunstenaars en naar de gewoonte van deze kunstenaars om hun teksten alleen in HOOFDLETTERS te schrijven.

Na M4H trok de stoet verder naar de Afrikaanderbuurt, Feijenoord en in 2024 naar de Beverwaard. Het festival duurt een week, maar de resultaten zijn nog jaren zichtbaar. Met een goede plattegrond in de hand kunt u in deze wijken de gerealiseerde muurschilderingen bezoeken. Er zal vast wel een praktische reden van de organisatie zijn om te kiezen voor wijken ver uit het centrum en vooral op Zuid (beschikbaarheid van muurvlakken?), maar het effect is er niet minder om: een festival dat vanouds in de wijken van de stad actief is, niet in het centrum. Juist in wijken “waar kunst en cultuur niet vanzelfsprekend zijn”, schrijven de organisatoren.

ALL CAPS is vrij sterk gericht op vakgenoten. Voor hen zijn er discussies, gesprekken, panels. Het festival noemt zich een ontmoetingsplek voor de creatieve industrie. Publiek kan tijdens het maken van de wandschilderingen guided tours volgen en zich zo op de hoogte stellen van vorderingen van de makers. Een kleurrijk onderdeel van ALL CAPS is ook Vans & cans waarbij auto’s en bussen worden beschilderd.

De oudste Rotterdamse organisatie voor street culture is waarschijnlijk Hiphop In Je Smoel (HIJS), een organisatie die als doel heeft “om het hiphop ecosysteem te versterken”. Een sterk merk van HIJS is Rewriters010 en onder dat merk ressorteerde oorspronkelijk de organisatie van het POW!WOW!-festival. Met de recente splitsing tussen HIJS en ALL CAPS is er een overzichtelijke tweedeling ontstaan: ALL CAPS richt zich met name op de professionele kunstenaar (ook internationaal), HIJS op de beginnende talenten in de stad en op het grote publiek; daarvoor ontwikkelde de organisatie de eerste Nederlandse street art route-app. Met een app op je telefoon kun je ronddwalen langs muurschilderingen in de stad. HIJS wil vooral veel aan educatie doen, ook via de scholen waarbij men scholieren informeert over kunstenaars, technieken, vormen en onderwerpen. De kracht van hun aanpak zit in de combinatie van inspiratie halen uit een tour en vervolgens met elkaar aan de slag gaan met één van de technieken.

Een tweede festival heet Rotterdam Street Culture Week (RSCW). Het is veel minder wijkgericht dan ALL CAPS. RSCW begon zelfstandig in 2021, na enkele pilots onder de vlag van Rotterdam Festivals. RSCW is breed, heel breed: street art, sports, music, dance, fashion en food. RSCW is stevig ingebed in de culturele sector, grote podia als Annabel en organisaties als het IFFR doen mee. RSCW is een gratis festival dat grote namen uit het buitenland haalt, maar werkt ook nauw samen met grass root organisaties in de stad. RSCW wordt ook stevig uit Rotterdamse sportfondsen als Urban Sports en Top Sport ondersteund; het sportdeel is dan ook in het programma sterk zichtbaar. Het visuele deel veel minder, naar mijn smaak, en laat dus ook minder blijvende sporen achter dan bijvoorbeeld ALL CAPS. Toch is ook hier de geografische terreinverdeling helder: RSCW zit meer in het centrum van de stad, ALL CAPS daarbuiten.

Skateland

Dat ik hiervoor drie gesubsidieerde organisaties noem suggereert dat straatkunst veilig in de subsidiecircuits is ondergebracht. Dat is gelukkig niet altijd het geval. Skateland is een onderneming, gevestigd aan de Piekstraat in Feijenoord; het podium bestond in 2024 vijfentwintig jaar. Ik fietste er wel eens langs en hoorde buiten al het gebonk van de skates op de houten ramps. Voor de deur zetten vaders hun vaak nog jonge kinderen af of haalden ze weer op. Meestal waren het jongens, trouwens. Zomers, bij warm weer, stonden de grote deuren naar de straat open en kon je kinderen en volwassenen op aanstekelijke muziek zien bewegen, op rollerskates, skateboards, steps of BMX-fietsjes. Binnen geen kinderen en volwassenen met overgewicht…

Inmiddels weet ik wat meer van Skateland. Het is het initiatief van een stichting die 25 jaar geleden de grond onder het ruim 4000 m2 grootte complex kocht. De eerste jaren waren best lastig, maar inmiddels is Skateland een gezonde onderneming met bijna een miljoen euro omzet per jaar. Het is een onderneming met een uitgesproken sociale doelstelling die ook met vrijwilligers werkt en goede relaties heeft met andere organisaties, in de buurt en in de stad. Sinds vijf jaar is Frans Dietvorst directeur van Skateland en zijn ambities zijn groot. Hij corrigeert me gelukkig ook na ons gesprek in een mail als het om de man-vrouwverhouding gaat: “Weet ook dat van de 260 jongeren die wij wekelijks op skateboard les hebben de helft vrouwelijk is. De oudste generatie skateboard scene is wel mannelijk gedomineerd maar Olympische atleten als Skate Keet, Candy en Roos en influencers als Surft Sterre hebben voor een mega omslag op geslacht gezorgd bij de iets jongere doelgroepen.”

Skateland begon weliswaar vanuit het skaten als sportieve hobby, maar kiest inmiddels een veel breder profiel. Het wil een ‘totaalbeleving’ bieden waarin sport, breakdance, muziek, spoken word, kunst in het algemeen en horeca worden gecombineerd. Dus zijn er ook creatieve workshops, bijvoorbeeld voor muzikanten en muziekproducenten. En regelmatig presentaties waarbij visuele kunst in den brede aan de orde komt, met cartoons, illustratie, tatoeage, fotografie en dergelijke.

Dit deel van Feijenoord staat aan het begin van een groot en langdurig proces van ontwikkeling. Skateland ligt op een toekomstige A-locatie in dit gebied en wil in die ontwikkeling een belangrijke rol spelen en uitgroeien tot een centrum voor sport en cultuur voor het hele gebied. De gemeente en ontwikkelaars zouden nu al kunnen helpen door de grote leegstand rondom Skateland te gebruiken voor place making. Door het actief plaatsen van kunstenaars en creatieve krachten in dit gebied kan het culturele klimaat in de wijk verbeteren en tegelijk de ’s avonds nogal ongure Piekstraat wat levendiger maken. Dat is beter dan alles nog eens tien jaar leeg te laten staan.

In de nieuwe planontwikkeling voor Feijenoord kan Skateland blijven, eventueel in een nieuwbouwvariant. Daar wordt wel over nagedacht. Als er naast de sport ook voldoende aandacht voor kunst en cultuur zal komen is nieuwbouw wellicht onvermijdelijk. Want voor de dj’s die men er opleidt en voor de concerten die men er wil geven zijn betere faciliteiten nodig.

Speels, dat zeker

Een voorlopige conclusie. De straat is de plek van ontmoeting en uitwisseling van ideeën en vormen. Straatkunst is het resultaat van die ontmoeting, van menging van sociale groepen; ze biedt een ruim veld van mogelijkheden waarin culturele smaak een maatschappelijk vorm krijgt. Street art en urban sports zijn geworteld in de leefwereld van mensen en bieden culturele praktijken aan om het eigen leven, de eigen identiteit vorm te geven. Binnen straatkunst zijn de grenzen tussen de verschillende disciplines betrekkelijk vaag of worden ontkend: sport, muziek, dans, spoken woord, mode en tatoeage lopen in elkaar over. Er is weinig formele organisatie: straatkunst is niet al te dwingend. Er heerst een sfeer van anything goes.

Over ‘kunst in de openbare ruimte’, kunst in het publieke domein, public art of ook wel openbare kunst werd de afgelopen decennia veel en soms zwaarwichtig geschreven en gesproken. Kunsthistorici en kunsttheoretici formuleerden stevige theorieën over nut en noodzaak van kunst op straat, kunst buiten de beslotenheid van musea en galeries. Opvallend is dat rondom het nieuwere fenomeen straatkunst veel minder wordt getheoretiseerd. Er wordt vooral georganiseerd en beoefend, zonder al te veel theorie. De ‘status van het kunstwerk’ wordt minder sterk benadrukt, het werk lijkt van de maker wel een vluchtiger, meer voorbijgaand karakter mee te krijgen. Straatkunst is minder met zichzelf bezig, minder op haar zelfdefinitie gericht.

Straatkunst toont zich buiten de white cube van het museum en de galerie; ze neemt de stad serieus: The street becomes the stage. Straatkunst en urban sports komen op mij over als activiteiten die losser, sneller, informeler, misschien ook wel oppervlakkiger en vrijblijvender zijn dan traditionele kunst- en sportvormen. Mij bevalt in ieder geval dat losse, gezellige, speelse karakter van straatkunst. Gebruikers laten hun sporen na in de stad en steunen op de sociale dimensie van kunst. En dat is een speelse dimensie, welzeker.

Lees verder