Een sluitend verhaal?
De vraag of Museum Boijmans Van Beuningen hun (nu al) zo dierbare Collectiegebouw moet realiseren in het Museumpark of niet blijft Rotterdam bezighouden. Dit vooral met het oog op de procedures de komende maanden waarin de gemeente een definitieve keuze moet maken ‘voor of tegen’ het gebouw. Maar de discussie moddert nu al een tijdje voort op vele niveaus. Iedereen heeft er een mening over: buurtbewoners, instellingen in en om het museumpark, politieke partijen en belangenverenigingen. Uiteenlopende aspecten van de kwestie zijn aan de orde gesteld. Van de vraag of architectenbureau MVRDV de prijsvraag überhaupt had moeten winnen tot de vraag of de stad nog meer ‘groen’ moet opofferen aan verdichting. (Vreemd genoeg lijkt ook Nederlands grootste ziekenhuis, het op dit moment breed uitdijende Erasmus MC, mede bezorgd over de nieuwe bouwplannen in het voormalige Land van Hoboken waartoe het Museumpark behoort). Andere vragen: Voor wie is dat Depot nu eigenlijk? Is het een egotrip van de museumdirecteur? Dramt een particulier fonds de stad een zogenaamd publieksgebouw de strot door dat stiekem een deftige opbergplaats wordt voor de eigen kunstcollectie? Voor- en tegenstanders startten online petities (met 810 stemmen tegen versus 2400 voor op het moment van schrijven). Tegenstanders, de zogeheten ‘Vrienden van het Museumpark’ stellen: “Het Collectiegebouw heeft zowel ruimtelijk als programmatisch een ontoelaatbare impact op het Museumpark.” En het Boijmans laat geregeld een (wie verzint het) bakfiets door te stad gaan met daarop een glimmende maquette van het Collectiegebouw. Vergezellende slogan: “NIEUW Depot à een nieuw icoon voor ROTTERDAM.” Ja, natuurlijk moet het vooral een nieuw icoon worden.
Het is een welbekend verhaal: Rotterdam moet op de kaart worden gezet met een opvallend ding. Kenmerkend is dat geworden voor stedelijke ontwikkeling kan je wel zeggen. Het is ook de retoriek die Boijmans-directeur Sjarel Ex in de mond neemt tijdens elke gelegenheid die hij krijgt om het plan te verdedigen. Hij doet dat behendig mag je wel zeggen. En je kan er weinig tegenin brengen. De argumentatie is aansprekend en volkomen onderbouwd gezien het succes van Rotterdams ‘nieuwe iconen’ (zoals Markthal, Centraal Station, Lantaren Venster en Erasmusbrug). Een nieuwe attractie voor pretpark Rotterdam. Het lijkt een sluitend verhaal. Goed voor het toerisme en daarmee voor de werkgelegenheid. Iets om de aandacht te trekken. De naam van de stad zal blijven prijken op vele eindejaarlijstjes. Maar is het wel zo simpel? Missen we hier niet iets?
Een nieuw perspectief
De lezingenavond die op woensdag 5 november door Het Nieuwe Instituut (het voormalige NAi, dat dus mogelijk het Collectiegebouw tegenover zich krijgt) werd georganiseerd wierp een geheel nieuw licht op het vraagstuk. Het perspectief dat één van de sprekers aan de discussie wist toe te voegen werd daarom met veel belangstelling door een muisstille zaal ontvangen. Aan het woord was de wereldvermaarde Petra Blaisse van ontwerpstudio Inside Outside. Blaisse is één van Nederlands belangrijkste ontwerpers, die vooral bekendheid geniet door haar textielwerk en landschapsontwerpen. Ze heeft die avond misschien de belangrijkste kwestie aan de orde gesteld. Eén waarvan inmiddels toegegeven moet worden dat het ronduit eigenaardig was dat die tot dan toe werd genegeerd. Het is een benadering die de promotiefolder van het Boijmans met alle voors van de realisatie van het Collectiegebouw pijnlijk incompleet maakt, omdat een museum zich er onmogelijk van kan distantiëren. Wat dan? Kort samengevat: het grootste deel van het Museumpark is helemaal geen gewoon stadspark. Het is ontworpen als een kunstwerk. Het is zelfs één van de weinige overgebleven werken van de in 1991 op achtentwintigjarige leeftijd overleden Franse landschapskunstenaar Yves Brunier. Blaisse was vanaf 1990 namens OMA (het architectenbureau dat het project officieel uitvoerde) zeer nauw betrokken bij de ontwikkeling en aanleg van Bruniers Museumpark. Hoewel ze meestal wordt gezien als één van de ontwerpers van het park relativeert ze haar betrokkenheid tot die van een soort vertaler tussen het OMA-kantoor en de Franse ontwerper. En sinds Blaisse lucht kreeg van de laatste bouwplannen van het Boijmans is ze ook pleitbezorger geworden van het werk; zo legt ze zelf uit bij aanvang van haar lezing. ‘Al is het maar omdat Yves Brunier zijn werk zelf niet meer kan verdedigen.’ En Blaisse vertelt met veel bewondering over zijn werk. We moeten het gebied tussen de Kunsthal en Het Nieuwe Instituut zien als een ensemble van vier kleinere werken. Deze zijn als afzonderlijke kamers van het grotere landschapswerk ingericht waar je in verschillende richtingen doorheen kunt lopen. Vrij letterlijk ‘doorheen’, omdat het werk aanvankelijk als verbindingsgebied, met duidelijk parcours, tussen de OMA-ontwerpen Kunsthal en NAi was ontworpen. Aan de zuidzijde, de kant van de Westzeedijk, start de route op de hellingbaan die de dijk met het park verbindt; een route die dwars door de Kunsthal loopt. Deze zou aan de andere zijde van het gebied uitkomen in het architectuurinstituut dat uiteindelijk niet naar ontwerp van OMA (Rem Koolhaas), maar van Jo Coenen gerealiseerd werd (oplevering 1993). Het parcours komt mede daarom nu wat ongelukkig uit tussen de Jongkindstraat en de entree van Het Nieuwe Instituut. Het is misschien niet meer wat het kort na oplevering was, stelt Blaisse, maar Bruniers landschapsensemble is nog altijd van zeldzame kwaliteit. Dit blijkt vooral uit de zorgvuldigheid waarmee de ontwerper de afzonderlijke onderdelen op elkaar aan heeft laten sluiten en de gedetailleerde beplanting. Door de bijzondere inrichting van het gebied, inclusief de interventies als de geschilderde boomstammen en de kleurenvelden, overstijgt het de kwaliteit van een conventioneel stadspark, al dan niet ontworpen door een landschapsarchitect. Nee, we moeten hier spreken van een kunstwerk in de gedaante van een stadspark. Blaisse waarschuwt: als één van de onderdelen verdwijnt wordt het gehele kunstwerk verminkt omdat het in nauwe samenhang met elkaar ontworpen is. Natuurlijk is het van belang daarbij te begrijpen dat het Museumpark grotendeels uit levende elementen bestaat. Daarom heeft het niet alleen tijd nodig (en nodig gehad) om tot wasdom en bloei te komen, maar behoeft het vooral veel onderhoud. De directeur van het Boijmans laat zich niet van de wijs brengen. Tijdens de borrel na de lezing in de foyer van Het Nieuwe Instituut vertelt Ex in kleine kring enthousiast over de plannen. Het gebouw zal het Museumpark verbeteren. We moeten eigenlijk afstand nemen van het Museumpark zoals het nu is; een slecht onderhouden bedoeling. Het is weinig meer van wat het ooit was. Het zal nooit meer iets worden, vooral niet met die ‘grindbak’ tegenover HNI. Ware het niet dat het museum het Museumpark wil redden door een volgens hem briljant decorstuk toe te voegen en wel bovenop de eerste, witte kamer van Bruniers ontwerp. Ofwel de ruimte direct naast het museum. Het Boijmans lijkt – bijzonder genoeg – met een zekere vanzelfsprekendheid die plaats claimen. Maar wie zegt eigenlijk dat het Museumpark is wat het is door het Boijmans, een park dat ondergeschikt is aan het museumgebouw? Waarom is het Museumpark niet wat het is omdat het publieke kunstwerken herbergt zoals Screw Arch van Claes Oldenburg (1982) en een ander veel groter werk van de hand van de jong overleden en eens beloftevolle ontwerper Brunier? Is het niet de eerste taak van een museum om het bestaan van kunstwerken veilig te stellen, om het te beschermen tegen inbreuken door derden, om het zo nodig te restaureren als het vervallen is? Wat is eigenlijk de ethische grondhouding waarmee Museum Boijmans Van Beuningen het kunstwerk van Brunier benadert? Je mag toch verwachten dat het museum als hoeder van de kunst voor het behoud van kunstwerken staat? Waarom dan niet Bruniers Museumpark? Het is net zo goed een publiek kunstwerk, ook al is het wat vervallen. Een vooraanstaand kunsthistoricus als Ex hoort verder te kijken en vooral het potentieel van zo’n werk in te zien. In dit geval van een unieke buur. Het laatste werk van een ooit wereldberoemde en veelbelovende ontwerper.
Paragone
Hoe is dit toch opmerkelijke standpunt van het Boijmans te verklaren? Kan het iets anders zijn dan ordinaire expansiedrift? Jawel, er zijn wel andere verklaringen te geven. Je zou kunnen stellen dat in Rotterdam als vanzelfsprekend een buitengewone voorliefde voor architectuur heerst. Een gemeenplaats is het geworden. De bekendste verklaringen: De oorlog, de wederopbouw. En er blijft in de stad met veel ambitie ontwikkeld worden en wel door uiteenlopende opdrachtgevers. Niet alleen grote projectontwikkelaars, maar ook opvallend vaak de gemeente zelf en, bijzonder genoeg, vaak vanuit maatschappelijk initiatief. Het lijkt in Rotterdam relatief gemakkelijk de handen op elkaar te krijgen wanneer iets gebouwd moet worden. Het bekendste recente voorbeeld is wel de succesvolle crowdfunding en het winnen van de verkiezing Stadsinitiatief 2012 door de Luchtsingel van ZUS. Ook al is de Gemeente Rotterdam de officiële opdrachtgever van het depot, het Boijmans is een bijzondere (mede) initiatiefnemer van de ontwikkeling van het Collectiegebouw. Sterker nog: niet de gemeente maar het museum treedt als campagneleider op. Alsof een parlementsverkiezing gewonnen moet worden laat het folders uitdelen. Medewerkers met een glimmende Collectiegebouw-muts fietsen van tijd tot tijd de stad door om iedereen de blijde boodschap te verkondigen. Waar heeft een culturele instelling, laat staan een museum, ooit eerder zulke acties ondernomen? De kranten stonden er ook onmiddellijk vol van. Iedereen vindt er iets van, en als je kijkt naar de adhesiebetuigingen kan je concluderen dat een overgrote meerderheid het Collectiegebouw graag gerealiseerd ziet worden. In zekere zin herinnert het standpunt van ‘de Rotterdammer’ en het Boijmans aan de eeuwenoude strijd der kunsten: de zogeheten paragone die tijdens de Renaissance zijn hoogtepunt beleefde. Welke kunstvorm is de hoogste, of de belangrijkste? Welke verdient het erepodium? De beeldhouwkunst, de schilderkunst of de architectuur? Zonder twijfel: in Rotterdam geldt de bouwkunst als de hoogste kunstvorm. En Rotterdams grootste culturele instelling, het Museum Boijmans Van Beuningen, hijst in het bijzonder de architectuur van MVRDV op het schild. Ook al gaat dat ten koste van een bestaand kunstwerk. De kwestie van het Collectiegebouw en de wijze waarop het benaderd wordt doet aan nog een andere zaak denken: het voorstel van een beeld voor het plein voor het Centraal Station. Heftige reacties volgden op de presentatie van Olafur Eliassons Kissing Earth afgelopen november. Eerder dat jaar had Rotterdam opgelucht adem gehaald nadat besloten was ‘Zadkine’ op Plein 1940 te laten staan. Maar die gemoedsrust werd opnieuw verstoord. Lees de beruchte reactievelden op Rijnmond.nl en Vers Beton er maar op na: ‘De Rotterdammer’ is bang dat de wereldbollen de zichtlijn op het Centraal Station zullen belemmeren. De open ruimte voor de stationshal zou gekoesterd moeten worden. ‘Hebben we daar eindelijk een mooi plein gekregen, wordt het verpest door een stelletje kunstwerken’, was zo ongeveer de teneur. De commissie (waarin overigens één van de architecten van het nieuwe station zitting had) die het plan na lang beraad presenteerde, verdedigde de komst van het kunstwerk desalniettemin met overtuiging. En de selectiecommissie verwachtte ook zeker discussie over het kunstwerk, de kritische en geëngageerde Rotterdamse bevolking kennende. Maar de discussie ging niet zo zeer over het kunstwerk als zodanig. De discussie ging in feite over de vraag of er überhaupt wel of geen kunstwerk op deze plaats zou moeten komen. Dat ‘mooie nieuwe plein’ moest vooral open en leeg blijven. Deze kritiek is in feite een verwerping van elke ruimtelijke ingreep in de vorm van beeldende kunst op deze plaats. Een beeld kan immers niet anders dan de ruimtelijke werking veranderen. Al is het maar omdat beeldende kunst ruimte inneemt. Hierdoor verandert het als vanzelf de betekenis of de identiteit van plaatsen. Daartoe is het op aard zou je kunnen zeggen. Dit zou voor een groot beeld evenzeer opgaan als voor een kleiner beeld. Als je de kritiek op Eliassons kunstwerk leest lijkt het alsof de architectuur van het stationsgebouw beschermd moet worden tegen kunst in de openbare ruimte. Dit omdat het plein onmiskenbaar onderdeel uitmaakt van de architectuur van het station. Het plein hoort immers bij het architectuurconcept van het Centraal Station dat in feite een opeenvolging van pleinen is, te weten: Kruisplein, Stationsplein, stationshal, passage en de hal waar treinen aankomen en vertrekken. Hoewel natuurlijk niet iedereen tegen de komst van dit (of überhaupt een) beeld op het stationsplein is, is de felle kritiek van de vele tegenstanders toch een voorbeeld van de Rotterdamse paragonetussen de bouwkunst en de beeldende kunst. Op vergelijkbare wijze vindt die strijd tussen architectuur en beeldende kunst plaats in het Museumpark doordat men daar zelfs wil bouwen bovenop een kunstwerk. Sterker nog: de plek wordt niet eens erkend als een kunstwerk door de partijen die betrokken zijn, met het Boijmans als meest saillante voorbeeld. De indruk die van de bestaande ruimte gegeven wordt is die van een betekenisloze grindbak die niets meer voorstelt dan een excuusgrasveldje; één van de vele restruimtes ergens in de stad waar mensen hun honden achteloos uit kunnen laten.
Grasveld
De meeste mensen die het debat volgen zullen zich afgevraagd hebben waarom het Collectiegebouw niet gewoon op een andere plaats, enigszins in de buurt van het museum, gebouwd kan worden. Dit helemaal omdat de eerder voorgestelde ondergrondse verbinding tussen depot en museum van de baan is. Die bleek simpelweg te duur. Dit betekent overigens dat de kunstwerken nog altijd per vrachtwagen vervoerd moeten worden van depot naar museum, ook al is de route straks wellicht veel korter. Blaisse zelf wees in haar presentatie nog op de ruimte tussen Kunsthal en de Grieks-Orthodoxe kerk aan de Westzeedijk. Hier zijn wat parkeerplaatsen en een open grasveld dat geen onderdeel uitmaakt van een bijzonder landschapsontwerp. Desalniettemin wijst Ex de locatie af omdat die te weinig in het oog zou springen. Het gebouw moet perse zichtbaar geplaatst worden op de cultuuras Maritiem Museum àWitte de WithstraatàMuseumparkstraat. Wat dan te denken van schuin tegenover het bestaande museumgebouw; grofweg tussen Het Nieuwe Instituut en het Chabotmuseum? Coenen ontwierp het Nederlands Architectuurinstituut weliswaar als een ensemble van bouwkunst, stedebouw en landschapsarchitectuur, maar niemand zal het opnemen voor dat verloren stukje gras aan de Jongkindstraat. Als het Collectiegebouw hier slim ingepast zou worden hoeft het niemand in de weg te zitten. Landschapsarchitecte Kathryn Gustafson werd december 2014 bovendien door de gemeente aangesteld om een geheel nieuwe visie te ontwikkelen op het Museumpark en omgeving. In het bijzonder zal daarbij gekeken worden naar het ‘vergroenen’ van de Jongkindstraat waarlangs het laatstgenoemde grasveldje zich bevindt. Transformeer de straat en die door de Museumparkgarage overbodig geworden parkeerplaatsen tot nieuw groen. En zorg er gelijk voor dat de bestemming verandert zodat daar gebouwd kan worden in plaats van bovenop Bruniers kunstwerk. Nog los van de vraag of het stadsdeel waar het Museumpark onderdeel van uitmaakt een essentieel onderdeel van de groenstructuur zou verliezen of niet. Nog los van de vraag of het Collectiegebouw een mooi ding is of niet; of het bij zal dragen aan ‘Rotterdam museumstad’ of ‘Rotterdam architectuurstad’, het Boijmans moet zich afvragen of het wil bouwen op het werk van kunstenaar Yves Brunier. Terwijl het Museumpark een beschermheer nodig heeft die kan helpen dat kunstwerk in oude luister te herstellen, stelt het museum voor het werk stuk te maken. Welk museum wil zoiets op z’n geweten hebben? Let wel: De ontwikkeling van het Collectiegebouw is geen potentieel icoon, maar een potentieel iconoclasme. • AW