“Pannenkoeken, appel, appel, peer. Peer, appel, pannenkoeken, peer.” Staccato klinkt de stem van drumdocent Clifford van Langeveld door het lokaal van de SKVR aan de Dalweg in Rotterdam- Zuid. Precies in de maat van de opgedreunde vruchten roffelen Fernande, Corinne, Nathalie, Nancy én verslaggever de zes met hun stokken op hun drum. We zijn aanbeland in les vier van een van de ‘Caribbian Brass’ drumklassen van de SKVR aan de Dalweg in Rotterdam-Zuid.
Sinds een jaar of tien trekken ze, soms voorafgegaan door exotische danseressen, met hun verpletterende, snelle ritme door de Rotterdamse straten, al dan niet vergezeld van schetterende trompetten en trombones; de donkere jongens uit Zuid. Geen feestje van de gemeente of ze zijn tegenwoordig van de partij. Zo kenmerkend worden ze blijkbaar al voor heel Rotterdam gevonden. Al stoppen de ambtenaren wel snel wat van hun papieren op hun bureau in hun oren, als het ritmische geklepper zich al van verre aankondigt. Niet onverstandig, zoals ik tijdens mijn eerste drumles zelf kon ervaren. En dan is er natuurlijk het zomercarnaval. Geen zomercarnavalsstoet komt vooruit zonder het geluid uit Zuid. Maar ondanks dat alles, als je op internet gaat zoeken naar ‘brassbands’ stuit je slechts op de NBK, de jaarlijks terugkerende Nederlandse Brassband Kampioenschappen waaruit steevast de Brassband Schoonhoven als kampioen tevoorschijn komt. ‘Witter dan wit’ kun je je een muzieksoort niet voorstellen. De brassbandkampioenschappen maken deel uit van de oer-Hollandse hafabra-wereld, de wereld van harmonieën, fanfares en brassbands. Elk dorp heeft er wel een; geen dorpsfeest of de bakker, de postbode en de notaris zitten gezamenlijk in de muziekkiosk achter hun muziekstandaard te zweten op óf een Sousa-mars of een naar blaasbezetting overgezette top 40-hit. De hafabra-wereld staat muzikaal gezien op hoog niveau met zijn uitgebreide partituren op de lessenaars of op de leesklemmetjes van de instrumenten, maar is met zijn kwaliteitseisen en beoordelingscategorieën nou niet de wereld waarin de van oorsprong Antilliaan of Surinamer zich prettig thuis voelt. Geen wereld als deze die zo ver af staat van de Caribische Brassmuziek.
Roots
En toch hebben deze wereld en de wereld van de Carribean Brass dezelfde roots. Het gen van de Nederlandse hafabra werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw door muziekminnende paters en missionarissen overgebracht naar de overzeese gebiedsdelen, de Antillen en Suriname. Aanvankelijk ontstonden daardoor ook in de tropen traditionele harmonieën en fanfares. Maar in Suriname infiltreerden al snel de kaseko en kawina het straffe marsritme. Op de Antillen waren het de tumba en asambeho die de eerste en derde tel van de Hollandse fanfaremars geleidelijk uit de pas lieten lopen naar het wiegende heupwerk op de tweede en vierde tel. Vandaag de dag zijn er tussen de wereld van de HaFaBra en de caribische brassbands niet veel raakvlakken meer. De strakke discipline van het spelen in de verschillende divisies bij de Nederlandse Brassbandkampioenschappen staat ver af van de spontane battles die caribische brassbands regelmatig met elkaar leveren. Bij de Nederlandse Brassbandkampioenschappen blijft het wapengekletter beperkt tot het zonlicht dat flitsend weerkaatst op de gepoetste hoorns van de tuba’s; bij de battles vallen nog wel eens harde woorden of rake klappen. Maar daarover later. Toch vinden er zo nu en dan uitwisselingen plaats tussen caribische brass en de traditionele brass- en fanfarewereld. Op de onlangs gehouden Tattoo Rotterdam 2014 heeft een brassband uit Rotterdam mee gedrumd met een ‘witte’ brassband, Jong Euroband uit Pendrecht. Mars en swing vonden elkaar daar, aan het eind toegejuicht door 600 aanwezigen. Ook werd bij die gelegenheid door een brassband samengespeeld met trompettist Eric Vloeimans en de steelband van de Koninklijke Politiekapel. Bij de opening vorig jaar van het laatste Dunya Festival speelde de Earthquake Brassband uit Rotterdam zuid samen met de harmonieAdvendo uit Sneek.
Antilliaanse variant
Maar over naar de Caribische Brass in Rotterdam. Een van de founding fathers in Rotterdam is Mimoun Himmit geweest. Jarenlang muzikaal medewerker bij de SKVR. Hoewel afkomstig uit Marokko, raakt hij als snel begeesterd door de felle ritmes van demerengue, de soca en samba, de tambu en de tumba, de kaseko en de kawina, die allemaal bij en door elkaar de swingende coctail van de caribische brass vormden. In Rotterdam heeft van meet af aan de Antilliaanse variant overheerst, terwijl in Amsterdam de Surinaamse manier van spelen de boventoon voerde. Er zijn, afgezien van de uiteenlopende ritmes (de Afrikaanse kaseko is hoekiger dan de Spaanse, rollende asembeho) ook uiterlijk waarneembare verschillen tussen de Antilliaanse en de Surinaamse varianten van de brass. Zo draagt de Antilliaanse drummer zijn drum in een soort van kunststof harnas, terwijl de Surinamer de drum aan een ‘Napoleontische’ riem om het middel bevestigt, zo legt de coördinator van de Brassbandschool van de SKVR, Sjoerd van Lee, uit. Sjoerd, zelf overigens geen Antilliaan of Arubaan maar een gewonde ‘blanda’, is een van de eerste leerlingen van Mimoun geweest en heeft van hem de brassband tick meegekregen. Mimoun is inmiddels naar zijn meest favoriete muziekstek, Aruba verhuisd en heeft ook daar weer een muziekschool opgericht. Hij heeft geen half werk geleverd en liet in Rotterdam een bloeiende muziekschool met tientallen cursisten per jaar achter.
Meiden
Mimoun startte met zijn activiteiten in dienst van het SKVRbuurtproject ’Kunst Onder Anderen”’ in samenwerking met het World Music Dance Centre. Van daaruit heeft de ‘brass’ definitief voet aan de grond gekregen binnen de muziekschool van de SKVR. Waren de eerste lichtingen brasspelers vooral voormalige Antillianen, tegenwoordig is de leerlingenpopulatie een aardige mix van de vele nationaliteiten die Rotterdam telt. Dat heb ik zelf tijdens mijn eerste drumles aan de Dalweg kunnen vaststellen. Ik stond daar te trommelen naast een ‘Hollandse’, een Kaapverdiaanse, en twee Antilliaanse meiden. De meiden zijn dus in opmars, al zie je ze op straat nog niet meelopen. Toch zijn de eerste twee louter uit vrouwen bestaande brassbands er al, zoals bijvoorbeeld de Latin Culture Babes uit Spijkenisse. Het zal niet lang meer duren of ook vrouwen zullen het straatbeeld van de ‘brass’ niet alleen mee gaan bepalen als danseres. Corinne speelde eerst in een Brabantse fanfare en ontdekte in Rotterdam een wereld van verschil met die in Brabant, die haar als Nederlandse toch veel meer aansprak. Elke week komt ze helemaal vanuit Nieuw Vennep naar Rotterdam. “Ik zou ook naar Amsterdam kunnen maar van Rotterdam kreeg ik veel goeie verhalen”. Nathalia heeft de slag duidelijk beter te pakken dan ik tijdens mijn eerste les en maakt al deel uit van een brassband met louter meiden, de Latin Culture Babes. “Ik ging met mijn kinderen naar de les en kwam tot de ontdekking dat ik het zelf ook wilde leren”. Hetzelfde geldt voor Nancy, al betwijfelt die eerlijk gezegd wel een beetje of ze voldoende talent heeft. Claudia’s enthousiasme ontstond tijdens het zomercarnaval. “Ik wilde ook gaan meelopen. Volgende zomer is het misschien zo ver”. Modesto Desbarida (75), geboren en getogen op Aruba en in de jaren zestig deze kant opgekomen, heeft het allemaal zien ontstaan. Hij geldt naast Mimoun als een van de ‘founding fathers hier in Rotterdam. Modesto: “De brass is in Nederland al in opkomst sinds de jaren ’60 en ’70, maar hier in Rotterdam breekt het pas echt goed door vanaf pak weg het jaar 2000. Ga niet op zoek naar uitgeschreven theorieën. In Aruba werd nooit iets opgeschreven; de muziek ging in doing over van de ene op de andere muzikant. Zelf heb ik nooit een instrument bespeeld; maar ik hield van het ritme en kon dat hier in Rotterdam aan docenten overbrengen. Er was geen geld voor instrumenten, we begonnen met jongeren te laten roffelen op dozen. Een welzijnsstichting uit Spijkenisse wist op een gegeven moment aan subsidie te komen. De aangetrokken Nederlandse leraar vertrok al na enkele weken. Hij speelde gewoon te langzaam, vond ik. Amsterdam is ons wel voor geweest; daar zijn door mevrouw Adidas en Nelson Abraham al eerder bands gesticht. In het begin hadden we in Spijkenisse meer kijkers dan spelers. Er kwamen soms 500 man kijken als we met een groepje aan het trommelen waren, maar heel langzaam kwamen er meer trommelaars bij. De behoefte om er op uit te trekken en niet te blijven hangen in oefenzaaltjes was groot. Zo gauw de temperatuur het toeliet wilden ze naar buiten. Op 30 april 2000 trokken we voor het eerst over de straten in Spijkenisse.”
Snare drums
Hoewel de naam ‘brass’ doet vermoeden dat vooral het koperwerk te boventoon voert is dat niet het geval. Het zijn vooral de strak gespannen staande snare drums die – althans wat de trommelvliezen betreft – duidelijk domineren. De wat rondere klanken van de grotere trommels, conga’s en tom tom’s hoor je iets minder maar zijn, zoals mijn middenrif constateert, ook zeer nadrukkelijk van de partij. Drumdocent Clifford van Langeveld (30): “Ik ben zonder vooropleiding op heel jonge leeftijd in een van de beste brassbands van dat moment gerold, de Original Kids. Vandaag de dag zijn we hier aan de Dalweg met 3 slagwerkdocenten bezig met per jaar gemiddeld 20 leerlingen. Die aantallen zijn al enkele jaren stabiel. Je hebt docenten die net als ik gegroeid zijn in de praktijk, maar vooral voor de blazers zijn er ook docenten met een conservatoriumachtergrond. “We beginnen met leerlingen uit het traditionele paradigma van de oorspronkelijke brass te halen” aldus Sjoerd van Lee, de coördinator van de brassbandlessen op de SKVR. “We gaan al heel snel met een gezelschap spelen voor de deur van bijvoorbeeld het North Sea Jazz Festival.” Daarna gaan we naar binnen en laten de leerlingen kennis maken met een voor hen totaal nieuwe muziekwereld.”
Theorie
De SKVR organiseert lessen met een workshopkarakter die speciaal bedoeld zijn om mensen een experience te geven. Ze zijn niet bedoeld om meteen in een band te gaan spelen. De workshops richten zich op het vergroten van het muzikaal bewustzijn. Bij de SKVR leren jongeren niet allereerst het theoretische onderscheid tussen hele, kwarts en achtste maten, maar wordt meteen begonnen met het materiaal dat ze nodig hebben, achtste noten dus. Ook bij de blazers start men niet met een veelomvattende akkoordentheorie, maar gaat men meteen beginnen met díe akkoorden die in de caribbean brass van belang zijn. De blazers echter worden wel degelijk aan het leren noten lezen gezet. Maar dan niet op de manier van de hafabra-wereld met zijn A, B, C en D examens. Alle theorie buiten de muziek om die men wil spelen is zoveel mogelijk over boord gezet. Die manier van werken is nu neergelegd in een raamplan dat nu 2 jaar bestaat. Er zijn nog geen leerlingen die deze nieuwe manier van werken volledig hebben afgerond, dus een grondig evaluatie van deze nieuwe aanpak heeft nog niet plaats kunnen vinden. Clifford: “Onze methode is uniek. We hebben kennis van de muziek altijd als een gevoel beschouwd en dus zonder theoretische achtergrond overgebracht. Dat doe ik nu dus wel. Als je de muziek niet alleen voelt maar ook rationeel begrijpt onthoud je het beter en kun je makkelijker samen spelen. Met mijn: “Pannenkoeken, pannenkoeken” en “appel-peer, appel-peer” kan ik iemand meteen acht ‘achtste’ noten of zes ‘driekwarts’-maten laten spelen zonder dat ik er eerst een dik lesboek bij moet pakken. Maar ik vertel wel wat ze net hebben gespeeld. Wat je eenmaal weet raak je niet meer kwijt. Zo kun je subgroepjes ook vrij snel tegen elkaars ritme in leren spelen. En wat een opmaat is maak ik duidelijk aan de hand van “Kabouter Plof”, door de leerlingen niet met “Kabouter” maar met “Plof” te laten beginnen.
Blazers
Het tekort aan blazers is nog steeds chronisch, erkent Sjoerd. “Het is in de praktijk veel moeilijker om blazers op te leiden dan drummers. In blazen moet je meerdere jaren investeren. Het gaat niet alleen om noten lezen maar om techniek, embouchure (de stand van lippen en mond bij het blazen), en er moeten voortdurend nieuwe arrangementen geschreven worden. Dagelijks trainen en het maken van huiswerk is voor leerlingen niet te overzien. “In de brassbandcultuur leeft heel sterk: ‘what you see is what you get’. Met drummen kun je na een paar avonden oefenen al wat laten horen. De meeste leerlingen kiezen dus voor drummen. Blazen is voor mensen met een lange adem, letterlijk en figuurlijk. Maar er speelt nog iets anders. De blazer is bij een optreden veel kwetsbaarder dan de drummer. De wereld van de Caribbean Brass is een machowereld. Wie niet levert op hoog niveau is meteen weg. De opvatting ‘meedoen is belangrijker dan presteren’ is typisch een Europese houding en spreekt de Antilliaan niet aan. Daar is presteren belangrijker dan meedoen. De cultuur is hard, het gaat wel degelijk over je’ image’, je bent iemand doordat je mag meespelen. Er is geen opbouwende kritiek, je moet gewoon zorgen niet voor lul te staan; dat laatste is het ergste wat je kan overkomen. De stukken hebben meteen een bepaalde virtuositeit. Stukken voor beginners bestaan niet. De Nederlandse wereld mag dan meer nadruk leggen op oefening, geduld en discipline, de caribbean world is veel competitiever en sneller; wie het niet goed doet wordt door zijn omgeving genadeloos op zijn nummer gezet. De wereld van de carribean brass is explosief, bands kunnen niet tegen verlies. Het mag al met al niet verbazen, als je dit allemaal hoort, dat menigeen zich twee keer achter zijn oren krabt alvorens te kiezen voor de trompet of trombone”. Clifford Langeveld: “We vragen daarnaast nogal wat extra van de blazers: er wordt door de drummers zo snoeihard gedrumd dat het voor blazers extra kracht kost om daar bovenuit te komen. Eerlijk gezegd is dat voor je blaastechniek helemaal niet bevorderlijk, maar ja, zo gaat het er nou eenmaal aan toe. Je moet dus naast het uithoudingsvermogen om jaren te investeren om mee te kunnen doen op straat ook nog eens fysiek over een enorm uithoudingsvermogen beschikken. Per jaar leveren we maar één of twee blazers af.”
Marktwaarde
Wie scherp oplet ziet bij de blazers vaak dezelfde gezichten in meerdere gezelschappen terugkomen. Het spelen als blazer in een brassband is door het chronische tekort aan blazers een lucratieve business. Brassbands treden sowieso alleen tegen betaling op. Door de cruciale positie die een blazer in een brassgezelschap inneemt is zijn marktwaarde hoog; een goeie blazer wordt goed betaald. En de band die de beste blazers heeft kan vervolgens de hoogste honoraria in rekening brengen. Vooral de blazers verdienen aan de ‘brass’ een goede boterham en zijn zich bewust van hun marktwaarde. ‘Brass’ is niet zoals de doorsnee harmonie of fanfare een vorm van vrijetijdsbesteding en meer dan een ‘schnabbel’. Clifford: “De loyaliteit aan een specifiek gezelschap is wat doorgewinterde en dus veel gevraagde blazers betreft niet al te groot. De bands die het meest uitbetalen krijgen de beste blazers. Je mag ook nooit boos zijn op blazers, daarvoor nemen ze een te cruciale plaats in.” Claudia Raven, die voor de stichting Ducos, de battles bij het Zomercarnaval organiseert, constateert dat blazerstekort en de geringe output bij de SKVR school ook. “Ik durf gerust te stellen dat de manier die de SKVR heeft geprobeerd om blazers op te leiden is mislukt. Er is al die jaren nog steeds nauwelijks een toename te zien. Een langdurige opleiding (en een jaar is in de ogen van Antilliaanse jongeren al héél lang) is niet de manier om aan blazers te komen; laten we dat maar gewoon vaststellen”. Hoe dan wel, vraag ik. Tijdens het interview ontstaat vanzelf een nieuw idee. Claudia: “Misschien zouden we een competitie moeten bouwen voor blazers, waarbij ook beginners die nog maar enkele noten kunnen spelen toch al iets kunnen laten horen.” Door die geringe uitstroom werkt Ducos nauwelijks met de brassschool van de SKVR samen. Ducos kent haar eigen circuit, waarin Abraham Nelson uit Almere, weer een andere founding father, de hoofdrol speelt. Net zoals Modesto is hij geen man die zelf een instrument bespeelt maar wel een charismatische persoonlijkheid met ‘senioriteit’ die als bandleider het ritme aangeeft. Ritme is alles. Melodie is secondair. Nelson heeft hele shows ontwikkeld en daarmee in de Antilliaanse gemeenschap een geweldige status opgebouwd. Naar hem wordt geluisterd. “Als ‘blanda’ (Nederlander met blanke huidskleur) word ik in de Antilliaanse gemeenschap toch een beetje wantrouwend bekeken”, aldus Claudia. “Nelson is onze verbindingsofficier naar het veld”. Verslaggever dezes, die als huis-tuin-en keukensaxofonist ook nooit op noten heeft leren blazen en dus ervaringsdeskundige is in het delen van frustraties bij het stoeien met noten, doet aan Claudia de volgende suggestie: “Als je op het juiste moment een eenvoudige notenreeks in het ritme kunt plaatsen, de vergelijking met blaasarrangementen in de soulmuziek dringt zich op, dan ben je toch al een heel eind? Dat zou je op verschillende niveaus in een competitie kunnen gieten. Voorwaarde is dat je wel een geschikt drumgezelschap achter de hand hebt dat niet al te hard speelt en zich dienstbaar aan de blazers opstelt, de nadruk zou in die competitie op het blaaswerk moeten liggen. Ducos zou zo’n ‘geformatteerd drumgezelschap’ moeten leveren. Een beginnende blazer kan zich tijdens een optreden dan volledig concentreren op zijn accenten.” Claudia vindt het mijn bedenksel wel interessant: “Op die manier zou je aan jongeren die op een blaasinstrument willen beginnen al heel snel de mogelijkheid kunnen bieden iets te laten horen voor een echt publiek, zonder dat ze door medespelers onmiddellijk afgerekend worden op hun nog beperkte capaciteiten. Op die manier wordt het enthousiasme om daar tijd en energie in te steken vanzelf groter. Het accent moet, zo concludeert Claudia ter plekke, “misschien niet zozeer liggen op het ontwikkelen van een methode om te leren blazen maar veel meer op het bieden van gelegenheid om snel iets te kunnen laten horen. En als we eenmaal meer blazers krijgen gaat de hele scene er op vooruit. Als een groep drummers mét een club beginnende blazers kan repeteren profiteren beide groepen daarvan en stijgt de kwaliteit.”
Battles
Nog even over de battles, daarover doen de wildste verhalen de ronde. Modesto is over die battles helemaal niet te spreken. “Allemaal vriendjespolitiek, daar bij de ‘hoge Pieten’ ”, aldus Modesto. “Wie zijn die hoge Pieten dan wel”, vraag ik door. Modesto wil aanvankelijk geen namen noemen maar verwijst na enige aandrang naar Ducos (in de Antilliaanse volksmond betekent ‘doekoes’ geld), die de battles tijdens het Zomercarnaval organiseert en laat de naam van programmeur/organisator Claudia Raven vallen. Ik vraag naar de reactie van Claudia op deze bewering van Modesto: “Aan vriendjespolitiek doen we écht niet”, aldus Claudia. “De jury bestaat niet voor niets uit louter Antillianen. Ik zelf heb wat de prijstoekenning betreft niets in te brengen. Afgezien van de eer van de overwinning gaat het ook niet meer om geldprijzen. Elke band maakt dezelfde kosten wat betreft het inhuren van blazers, het schrijven van arrangementen en het maken van kostuums. De drie bands die in de prijzen vallen krijgen daarom, ongeacht hun eindnotering, elk 3000 euro. Alleen de omvang van de beker en de vermelding op de grote trom verschilt per prijswinnaar. Het gaat hier dus niet meer om het geld maar alleen om de eer”. Er zouden zo nu en dan bij die battles rake klappen vallen, heb ik ergens gehoord. Claudia: “Dat is overdreven. In de beginjaren rond 2000 is er wel eens het een en ander voorgevallen. Ik herinner me een opstootje voor het stadhuis, maar dat had meer te maken met het feit dat jongens van de ene band meiden van de andere lastig vielen. Ik zelf heb ik het begin ook wel eens bedreigingen gehad. Een tijdje had ik het gevoel dat ik af ten toe over mijn schouder moest kijken. Dat is nu echt voorbij. We hebben in de loop van de jaren een ‘Premier league’ van bands gevormd”. Ze noemt de namen van Brass Eternity Music (BEM) uit Capelle aan den IJssel, Original Music Brass (OMB) uit Rotterdam, Caribbean Energy Brass (CEB) uit Dordrecht en de Rhythm All Star Brass (RAS) uit Den Haag. “RAS won dit jaar terwijl het toch een nieuw gevormd gezelschap is. De winnaars putten wel vaak uit hetzelfde reservoir aan blazers. Je kunt ineens een band met een nieuwe naam hebben met toch weer een aantal vertrouwde gezichten. Ze moeten die gasten vrij hoge gages betalen en samen repeteren is nauwelijks mogelijk; de blazers schuiven pas in laatste instantie aan en doen hun eigen ding, mee bewegen met de rest is nauwelijks aan de orde. Alleen al om die reden zou het goed zijn als beginnende bands hun eigen blaassectie hebben. Zo’n band wordt dan meer een organisch geheel”. • TS