De afgelopen jaren is cultureel ondernemerschap synoniem geworden aan het vinden van sponsoren, partners, crowdfunding, ‘vrienden’ en donaties, waardoor het echte innovatieve ondernemerschap ver te zoeken is.
De culturele sector die zich normaal gesproken onderscheidt van andere sectoren door haar creativiteit, blijft vaak achter qua creativiteit in het huidige cultureel ondernemerschap.
Het begrip cultureel ondernemerschap heerst al sinds de jaren ‘90 in de kunst- en cultuursector. Ondertussen is het stimuleren van cultureel ondernemerschap niet alleen meer een speerpunt van de overheid. Ook de instellingen zelf willen cultureel ondernemerschap tonen, omdat zij minder afhankelijk van subsidie willen zijn. Als culturele organisaties zelf al minder afhankelijk van subsidie willen zijn, is cultureel ondernemerschap dan nog relevant om gestimuleerd te worden door de overheid? Is cultureel ondernemerschap daardoor niet een achterhaald en misschien wel ouderwets concept, juist omdat het nu ook door de instellingen zelf wordt omarmd en het doel van het beleid dus is bereikt? Hoewel dit begrip een hele mentaliteitsverandering teweeg heeft gebracht sinds de economische crisis, lijkt het erop dat veel organisaties uit de Rotterdamse kunst- en cultuursector, zowel beginnende als gevorderde, toe zijn aan cultureel ondernemerschap 2.0 – creatieve methoden om de organisaties en hun projecten te financieren. Kortom: wellicht is het tijd om de grenzen te verleggen naar creatiever cultureel ondernemerschap.
De algemene tendens in de culturele sector is dus om minder afhankelijk van subsidies te worden door meer cultureel ondernemerschap te tonen en hierdoor de eigen inkomsten te vergroten. Ook de relatief nieuwe culturele instelling ‘Maas theater en dans’ is zich bewust van deze tendens. Deze Rotterdamse organisatie is in januari 2013 ontstaan uit een fusie van drie Rotterdamse podiumkunsten-organisaties; theatergroep Max., dansgezelschap MEEKERS en theatergroep Siberia. De drie organisaties zijn in overleg met de gemeente Rotterdam gefuseerd, zodat de organisaties hun kennis en ervaring kunnen bundelen om één groot jeugdtheatercentrum te kunnen vormen. De gemeente kon via deze weg een structurele subsidie van 2013-2016 garanderen. Daarnaast kreeg dit fusiegezelschap een unieke positie in het Nederlandse theaterlandschap, omdat zij naast een eigen podium ook met hun producties in en om Nederland reizen. Na het theaterseizoen van 2012-2013 te hebben afgemaakt in De Gouvernestraat, heeft het fusiegezelschap in juni 2013 haar intrek genomen in het Maaspodium; het voormalig O.T. Theater. Het speciaal voor het Onafhankelijk Toneel gebouwde pand stond leeg sinds januari 2013, nadat het bekende Rotterdamse gezelschap noodgedwongen moest ophouden te bestaan door de stop van de subsidie. Het nieuwe theater geeft Maas de mogelijkheid om in eigen huis te programmeren voor hun jonge publiek, waardoor het gezelschap zich nog meer kan richten op de productie van theater en dans voor jongeren en jeugd.
Na een succesvol eerste jaar met een bereik van 75.000 kinderen door heel Nederland, vond Maas het tijd om net zulke prachtige cijfers te behalen met het verwerven van de eigen inkomsten. Maas heeft met deze doelstelling de Erasmus Universiteit Rotterdam gevraagd of er onderzoek gedaan kan worden naar het vergroten van het eigen inkomen. Naar dit vraagstuk is onderzoek gedaan door een analyse te maken van de inkomsten van jeugdtheater-organisaties uit de grote steden van de Randstad (Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam). In dit onderzoek is onder andere gekeken naar de strategieën die de instellingen gebruiken om hun inkomsten genereren. De uitkomsten dienen als inspiratiebron voor Maas. Uit deze verschillende strategieën kan Maas haar eigen route bepalen om de inkomsten te verhogen.
Uit de resultaten van bovenstaand onderzoek bleek dat culturele organisaties veelal dezelfde strategieën toepassen als cultureel ondernemerschap en dat dit vaak niet meer betekent dan het vinden van sponsoren, partners, crowdfunding, ‘vrienden’ en donaties. Ondanks het feit dat Maas graag minder afhankelijk zou willen worden van subsidies, bleek ook dat Maas graag meer creatieve en aanhoudende samenwerkingen met partners wilde door een project ook echt samen te bedenken, te maken en uit te voeren met hun partners. Een van die creatieve samenwerkingen zal plaatsvinden in het najaar van 2015, genoemd: 100% Selfmade. Dit nieuwe project van Maas is een coproductie met DOX/155 en wordt geleid door Arthur Rosenfeld (Maas) en Hildegard Draaijer (DOX). Het Utrechtse DOX maakt net als Maas producties voor en met jongeren en jong volwassenen. Makers Arthur Rosenfeld en Hildegard Draaijer werken met een aantal dansers van de groep 155, die is opgericht door de jonge urban dansmakers en broers Erik en Thomas Bos. De dansers van 155 zijn stoere gasten die zich verdiepen in de droomwereld van de verfijnde kunsten. De makers van 100% Selfmade gaan hierbij samen op zoek naar nieuwe dansvormen. In de toekomst zou Maas graag op deze creatieve manier samenwerken met hun investeerders, zodat de grenzen worden verlegd van een sponsor naar samenwerkingspartners die streven naar hetzelfde doel. Het huidige idee van zulke sponsoren is gebaseerd op het idee van een wisselwerking. Een culturele instelling verleent haar communicatiekanalen in ruil voor geld. De sponsor geeft geld in ruil voor het gebruikmaken van deze communicatiekanalen en de verspreiding van hun logo via deze kanalen. Maas zou in de toekomst graag kijken naar de mogelijkheden om met sponsoren een soortgelijke coproductie te kunnen maken. Door een coproductie met een sponsor te maken, verschuift de wisselwerking van geldschieter naar partner. Er kan hierdoor meer gesproken worden van een gedeelde ervaring dan een wisselwerking. Beide partijen hebben nu ook meerdere belangen. Maas is dan ook gebaat bij het krijgen van meer naamsbekendheid van hun partner en hun partner is gebaat bij een mooie en goede show. Deze hechtere verbintenis vaagt de wisselwerking uit, omdat de belangen van alle partners nu meetellen voor een goede samenwerking. Het lijkt erop dat de kunst- en cultuursector toe is aan ‘echte’ samenwerkingspartners in plaats van geldschieters.
Het cultureel ondernemerschap is ondertussen goed ingebakerd in de Rotterdamse kunst- en cultuursector. Alle instellingen zijn druk bezig met het aanboren van nieuwe inkomstenbronnen en het behouden van de huidige eigen inkomsten in plaats van de focus te leggen op het behoud van de huidige hoeveelheid subsidie. Ondanks het feit dat Maas nog in de opstartende fase zit van het verhogen van het eigen inkomen, is de instelling druk bezig met het aanboren van nieuwe financiële bronnen door bijvoorbeeld fondsen aan te schrijven en netwerkborrels te organiseren voor hun sponsoren. Zelfs de nieuwere organisaties zoals Maas hebben het eigen inkomen dus hoog in het vaandel staan. Waar vroeger de kunst altijd centraal stond bij een culturele instelling, behoren nu ook de inkomsten in het rijtje van topprioriteiten. Toch blijft de overheid hameren op cultureel ondernemerschap: de overheid beloont de instellingen die hun cultureel ondernemerschap tonen en biedt sinds 2014 een cursus aan om het cultureel ondernemerschap te stimuleren. Mocht een instelling moeite hebben met de tactieken van cultureel ondernemerschap dan springt de overheid bij door dit programma aan te bieden. In het zogenoemde Wijzer Werven Programma worden de principes en tactieken uitgelegd van cultureel ondernemen, zodat alle culturele organisaties een basisniveau krijgen en dus in staat zijn de huidige tactieken toe te passen. Een schoolvoorbeeld van een dergelijke tactiek is het maken van een fondsenscan. Bij het maken van deze scan oriënteert de culturele organisatie zich op alle fondsen die eventueel willen schenken aan hun instelling. Deze fondsen hebben voorwaarden waaraan een instelling moet voldoen, voordat zij een aanvraag mogen indienen. Het doel van een fondsenscan is het creëren van een overzicht met alle fondsen en hun voorwaarden, waardoor een culturele instelling weet wanneer welk fonds aangeschreven mag worden. Om een schenking te ontvangen, moet de instelling een aanvraag indienen bij een fonds. Wanneer deze aanvraag wordt gehonoreerd, kan de culturele organisatie altijd een deel van de financiering van een project realiseren. Het aanschrijven van fondsen kan dus leiden tot een verhoging van de eigen inkomsten, hierdoor is deze tactiek dus een belangrijk aspect van cultureel ondernemerschap.
Nu de instellingen in Rotterdam cultureel ondernemerschap al omarmen, komen sommige instellingen met nieuwe, creatieve initiatieven om meer geld in te zamelen of te besparen en via deze weg hun project te financieren. Een voorbeeld van een nieuw, creatief initiatief is de tentoonstelling uit 2013 The Fashion World of Jean Paul Gaultier. From the Sidewalk to the Catwalk van de Kunsthal Rotterdam. Er zijn bijna ontelbare samenwerkingen aangegaan met als doel elkaar te versterken, de naamsbekendheid te vergroten en het publiek te stimuleren om de Kunsthal te bezoeken. Een voorbeeld van een bijzondere samenwerking is die met de Thalys tijdens de Gaultier-tentoonstelling. De Thalys heeft één van haar treinen voorzien van de beroemde Bretonse streep, bekend van Jean Paul Gaultier. Ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling is de couturier met ‘zijn’ trein naar Rotterdam gereisd. De Gaultier-Thalys heeft hierna nog meer dan drie maanden op het traject Parijs–Amsterdam gereden. Vanwege de imponerende wijze waarop deze tentoonstelling de bezoekers, de partners en de stad wist te betrekken, heeft de Kunsthal de Artifex Award voor cultureel ondernemerschap gewonnen. Een prijs die de Kunsthal bekroonde als voorloper in cultureel ondernemerschap. Het ontwikkelen van zulke creatieve initiatieven is een nieuwe stap in het cultureel ondernemen. Ook de overheid kan de volgende stap maken door juist deze creatieve initiatieven te stimuleren en via deze weg het huidige cultureel ondernemerschap een creatievere insteek te geven.
Voor veel Rotterdamse culturele instellingen zijn deze creatieve initiatieven nog een grijs gebied, waardoor het wellicht tijd wordt voor de gemeente Rotterdam om het speerpunt cultureel ondernemerschap te verruilen voor creatief ondernemerschap.
De huidige situatie in de Rotterdamse kunst- en cultuursector vraagt om een aanpassing van het beleid, zodat het beleid een echte stimulering kan worden voor creativiteit. De rol van de overheid zal hiervoor moeten veranderen in partner van de culturele sector in plaats van subsidiënt van culturele instellingen. Door in de complete sector te investeren krijgen individuele instellingen de ruimte om creatieve initiatieven te ontwikkelen. Door als overheid mee te gaan als partner, kan ook de overheid meedenken over zulke initiatieven en meestreven naar het gemeenschappelijke doel om de creativiteit in de culturele sector op een hoger niveau te krijgen.
Het afgelopen jaar is Rotterdam mede dankzij de architectuur en de culturele sector internationaal gezien hard gestegen in aanzien vanwege haar onderscheidende karakter en uiterlijk; niemand kan meer om de alsmaar stijgende toeristenaantallen en lovende recensies (Must See City 2014) van The New York Times en Rough Guides heen.
Tijd om Rotterdam verder te onderscheiden van andere steden door binnen de culturele sector het nieuwe, creatieve ondernemerschap te stimuleren en tegelijkertijd het cultureel ondernemerschap te behouden.
Kortom: door als partner een 2.0 beleid voor cultureel ondernemerschap te ontwikkelen voor de creativiteit van de Rotterdamse kunst- en cultuursector.