Cultuur

Cultuur in meervoud

Beschouwingen naar aanleiding van het advies 'De stad is meervoud. Oproep tot actie voor een inclusieve cultuursector' van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur
Door
Dirk Monsma en Hugo Bongers
Sep 23, 2019

Streven naar een inclusieve culturele wereld blijkt het dominante thema te zijn in de voorbereidingen van het cultuurplan voor de jaren 2021 tot en met 2024. Naast het trendrapport met inclusiviteit als een van de drie hoofdthema brengt de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur (hierna RRKC) op verzoek van de gemeente een extra advies uit met de titel De stad is meervoud. Oproep tot actie voor een inclusieve cultuursector. Aanvullend schrijft cultuurwethouder Said Kasmi op 16 juli jl. aan de directeuren van de Rotterdamse cultuurplaninstellingen: ‘Ik vraag u dan ook met klem al in de aanloop naar het Cultuurplan 2021-2024 extra inspanningen te verrichten om inclusiever te worden in de samenstelling van personeel, bestuur en raad van toezicht van uw organisatie, passend bij onze dynamische, mondiale en innovatieve stad.’ Let op! Er gebeurt iets merkwaardigs in deze documenten. Het thema inclusiviteit wordt ogenblikkelijk vernauwd tot culturele diversiteit met een verwijzing naar de samenstelling van de Rotterdamse bevolking: “Met name gezien de demografie van Rotterdam onderstreept de Raad een urgente noodzaak voor de stad zich binnen het terrein van inclusiviteit te concentreren op culturele diversiteit.” Het gemak waarmee inclusief  transformeert in culturele diversiteit is de reden voor Puntkomma om het jarenlange beleid rond diversiteit, nu inclusiviteit, onder de loep te nemen.

Inclusiviteit en diversiteit

Het lelijke woord inclusiviteit vervangt in beleidsteksten de afgelopen jaren moeiteloos het woord diversiteit. Inclusief verwijst naar het belang van het insluiten van achtergestelde groepen op basis van gelijkwaardigheid. Het geeft, als je er goed naar kijkt, de intentie van het beleid beter weer dan diversiteit. Diversiteit is simpelweg verscheidenheid, maar bij culturele diversiteit gaat het al gauw om verschillende culturen en verwijst het naar etnisch-culturele verschillen. Daarom drukt inclusief beter uit dat we het ook hebben over bijvoorbeeld mensen met een beperking. Puntkomma heeft de afgelopen nummers aandacht geschonken aan de noodzaak om mensen met een (lichamelijke of geestelijke) beperking te laten deelnemen aan kunst en cultuur. Ook de initiatiefnemers van de Rotterdamse Pride vragen zich af hoe inclusief de culturele sector eigenlijk is. Onlangs stelden zij vast dat in het culturele aanbod te vaak impliciet sprake is van een hetero- of man-vrouw context, waarin LHBT-ers zich onvoldoende herkennen. Ook zij hebben moeite met de inperking tot culturele diversiteit. Natuurlijk is de jonge en multiculturele bevolking van Rotterdam een reden om een accent te leggen op een ruime vertegenwoordiging van groepen met een etnische of migratie-achtergrond in het culturele leven. Voor een inclusieve stad zijn, menen wij, de andere invalshoeken even relevant.

Cultuurplaninstellingen

De Rotterdamse beleidmakers maken zich druk over een inclusieve cultuursector en bedoelen daarmee zo blijkt met name de gesubsidieerde cultuurplaninstellingen: ‘Groepen die oververtegenwoordigd zijn in de stad, zijn echter juist ondervertegenwoordigd in de culturele sector die er tot nu toe niet in slaagt een goede afspiegeling te zijn van haar bevolking’, schrijft de RRKC in zijn advies. Buiten de gesubsidieerde banen is het culturele leven in Rotterdam echter bijzonder divers. Kijk in de zalen van de Pathé-bioscopen, naar het publiek bij Broederliefde en Jandino Asporaat, naar festivals als het Zomercarnaval, de mode-industrie, naar formele en informele dans- en muziek groepen. Kijk naar de diverse hiphopscenes. Etnische gemeenschappen zoals de Kaapverdianen hebben een eigen omgeving waar jong en oud met muziek en dans bezig is. Iedere vmbo-er heeft muziek op zijn telefoon. Zij geven zichzelf identiteit op sociale media door te verwijzen naar kunstenaars. Maar ze noemen het geen kunst, maar Ronnie Flex, Broederliefde, Josylvio, 21Savage of misschien wel Maan. Kijk op Youtube eens naar de filmpjes van de Prinsenplein-rappers Qlas & Blacka uit IJsselmonde. Cultuurconsumptie vindt plaats op straat, op school en bij non-profitorganisaties, zoals kerken, vrijetijdsorganisaties, jeugd- en jongerenwerk, buurthuizen en stedelijke sportveldjes. Cultuurplaninstellingen zijn een klein puntje van de grote cultuurtaart. Het is juist dat puntje dat de overheid zorgen baart. Terechte zorg, maar noem dat niet ‘de culturele sector’, want die is breder en diverser. Inclusie is evengoed de rauwe rappers bij het Prinsenplein insluiten op basis van gelijkwaardigheid.

Programmering en publiek

Een tweede verenging die de beleidsmakers aanbrengen in de voorgestelde maatregelen is de aandacht voor de samenstelling van personeel, bestuur en raad van toezicht. Natuurlijk is dat interessant, maar even belangrijk is de relatie tussen programmering en publiek. Een gevoelig punt natuurlijk, want de overheid houdt zich in de Nederlandse traditie verre van de inhoud van de kunst. Maar een adviesraad van de RRKC mag er wel iets van vinden, temeer omdat dit een ingewikkelde kwestie is. Poetry International en het International Film Festival zijn vanaf hun oprichting globaal gericht. Zij presenteren al een halve eeuw kunstenaars en kunstwerken van over de hele wereld. Alleen is dat niet te zien aan het publiek in de zaal. Jazz als kunstvorm heeft stevige wortels in de muzikale ontwikkeling van zwarte musici en zij zijn belangrijke dragers van de vernieuwing in die muzieksector. Alleen: dat weerspiegelt zich niet in het publiek tijdens jazzconcerten in LantarenVenster of de Doelen. Als de Doelen een populaire Kaapverdische kunstenaar programmeert vult de zaal zich uitsluitend met Kaapverdianen. Autochtonen en andere migrantengroepen blijven weg. Niet erg inclusief dus, zo’n concert, maar prima dat de Doelen dat programmeert. Kortom, de relatie tussen programma en publiek is behoorlijk ingewikkeld en daar gaat het advies zo goed als geheel aan voorbij.

Binnen de groep cultuurplaninstellingen zijn er volgens de RRKC ook rolmodellen: “Binnen het Cultuurplan zijn instellingen als Theater Zuidplein, Islemunda, Rotterdam Unlimited, het HipHopHuis en Grounds bekende voorbeelden van organisaties die door hun identiteit en werkwijze zijn gaan fungeren als het inclusieve geweten van cultureel Rotterdam; voorbeelden van inclusiviteit voor de sector om op terug te kunnen vallen.” Bij deze instellingen blijkt het streven naar een inclusieve cultuursector niet te beginnen bij bestuur en personeel. Een aantrekkelijk programmering voor een divers publiek is belangrijk voor een inclusieve gesubsidieerde sector. Voorkomen moet worden dat de terechte aandacht voor inclusiviteit wordt gesmoord in quota en turflijstjes van bestuurs- en personeelsleden met een niet-westerse achtergrond.

Rotterdamse Culturele Basis

Welke instellingen weigeren hardnekkig om acht te slaan op wat er in onze stad gebeurt? Daar wordt geen rijtje namen van gegeven, wel een algemene omschrijving: culturele instellingen die zich wat betreft hun opvattingen over kwaliteit baseren op de westerse canon. De adviesraad spreekt over de Rotterdamse culturele sector die “een tamelijk monocultureel stedelijk narratief vertolkt, waarin maar een beperkt deel van de bewoners zich herkent.” Nu is die westerse canon niet zo monocultureel als gesuggereerd wordt, maar toch, er zijn inderdaad culturele instellingen die zich maar moeilijk los weten te zingen van die canon. Doelt de RRKC hier op instellingen als het Rotterdams Philharmonisch Orkest of Museum Boijmans Van Beuningen? Gaat het om de acht culturele instellingen die recent door de gemeente zijn aangewezen als behorend tot de ‘culturele basis’, instellingen waarvan collectief de omvang van het budget is gegarandeerd? Alleen maar omdat ze al lang bestaan en een subsidie ontvangen van meer dan een miljoen? Met uitzondering van Theater Zuidplein lijken deze instellingen juist de dragers bij uitstek van de westerse ‘eurocentrische’ canon te zijn. In ruil voor een gegarandeerde budget voor deze acht van 42,6 miljoen euro verwacht de gemeente een transitie van hen, maar de richting daarvan wordt in hoge mate aan de instellingen zelf overgelaten. Als ze maar ‘hun verantwoordelijkheid dragen voor de hele sector en het talent in de stad’.

Een halve eeuw

De RRKC schrijft: Met ”wisselende prioritering en onder verschillende noemers werken culturele instellingen al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw aan het cultureel diverser maken van hun organisatie. Soms gestimuleerd van bovenaf, soms spontaan van onderop. Tien jaar geleden leek de sector haar gedeelde verantwoordelijkheid te nemen met de implementatie van de Code Culturele Diversiteit, maar de inzet hierop is met de tijd weer afgezwakt.”Als een sector bijna een halve eeuw bezig is om culturele diversiteit in goede banen te leiden zou je vervolgens een grondige analyse mogen verwachten waarom het dan al die decennia niet is gelukt om uitgesproken overheidsbeleid om te zetten in daden. Helaas is de RRKC daarover vrij beknopt; het antwoord op de vraag naar de redenen  van het falende overheidsbeleid luidt: “Dat is deels onwil, deels een gebrek aan politieke druk en deels een weerbarstige realiteit: met name grote instellingen komen door hun complexe structuur in de praktijk maar lastig tot verandering.” In deze beknopte analyse zit ook de kern van de nu voorgestane aanpak verscholen: een zware druk op gesubsidieerde culturele instellingen om zich aan te passen. Daarvoor wordt een indrukwekkend pakket matregelen geadviseerd, gericht op besturen, directies en medewerkers van die instellingen. In onze ogen is dit te beperkt, te veel gericht op meetbare gegevens, af te vinken lijstjes, op verantwoordingsprotocollen. Deze herhaling van beleidszetten gaat niet werken.

Cultuurdeelname

De vraag naar de oorzaak van ongelijke cultuurdeelname is niet nieuw. In de stroom van wederopbouw en cultuurspreiding is er, in de tweede helft van de vorige eeuw, vooral vanuit sociologische hoek een stroom aan onderzoek verschenen. Centraal hierin stond professor Harry Ganzeboom die sinds de jaren tachtig in samenwerking met tal van collega’s onderzoek deed naar cultuurdeelname in samenhang met maatschappelijke ongelijkheid. Om het in de woorden van die onderzoekers te vertellen: de verschillen in deelname aan culturele activiteiten zijn met name groot bij cognitief complexe vormen van cultuur, zoals onconventioneel theater, literatuur, moderne beeldende kunst en hedendaagse serieuze muziek. Veel minder sterk zijn de verschillen bij het bezoek aan monumenten, bioscoop en populaire muziek. De verschillen zijn deels te verklaren naar opleidingsniveau. Een deel van de relatie tussen opleiding en cultuurparticipatie komt, omdat hoger opgeleiden vaak al afkomstig zijn uit cultureel actieve milieus. Grijs, hoogopgeleid publiek bij het Gergiev Festival en de voorstelling van Beckett in Theater Rotterdam is een weerspiegeling van onze maatschappelijke ongelijkheid. We kunnen daarom niet uitsluitend naar de logheid of bekrompenheid van de culturele instellingen wijzen; we hebben hier te maken met een taai maatschappelijk fenomeen. Maar er is hoop. Smaakvoorkeuren krijgen meer kleur. Hoogopgeleiden profileren zich langzamerhand ook graag als liefhebber van Andre Hazes. Onlangs zagen we een breakdanser op zijn hoofd draaien op muziek van Bach. Talloze Rotterdamse jongeren zagen de verfilming van Shakespeares Romeo and Juliet door Baz Luhrmann in de Pathé-bioscopen. Er is al sprake van het in elkaar overlopen van high culture en low culture.

Pogingen

Nederland kent een lange naoorlogse traditie om cultuureducatie bij ieder kind te brengen. Rotterdam blinkt daarin uit. De SKVR is in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw het gemeentelijk instrument bij uitstek om voor ieder kind kunstbeoefening bereikbaar te maken. In de begin lag het accent van die instelling vooral in de vrijetijdsbeoefening, later werd dat aangevuld met onderwijsprojecten. De rijksoverheid komt sinds 1996 met beleidsmaatregelen en geld om op alle niveaus in het onderwijs cultuurparticipatie van jonge mensen te stimuleren. Smaakmaker was Rick van der Ploeg, staatssecretaris van 1998 tot en met 2002, die de discussie over culturele diversiteit stimuleerde met zijn beleidsnota’s Cultuur als Confrontatie en Ruim baan voor Culturele Diversiteit; hij bracht daarmee de kunstwereld flink in beroering. Het vak CKV wordt ingevoerd voor het middelbaar onderwijs en vouchers geïntroduceerd om scholen cultuurprogramma’s te laten inkopen. Later werd dit instrument vervangen door een Cultuurkaart voor leerlingen van het voortgezet onderwijs. Opmerkelijk is dat sinds 1996 het cultuureducatiebeleid op rijksniveau is omarmd door politieke partijen van alle kleuren. Breed gedragen uitgangspunt was rond 2000 dat in het onderwijs ieder kind moet bereikt. Voor de SKVR was dat de reden om culturele vorming in het onderwijs als basis te zien en van daaruit de stap naar de vrije tijd te organiseren. Rijks- en Rotterdams beleid rond cultuureducatie zijn al een halve eeuw stevig geworteld en kunnen gezien worden als een poging de taaie ongelijke cultuurdeelname bij volwassenen te doorbreken. Dat dit tot nu toe niet goed lukt, zoals uit onderzoek blijkt, is geen reden dat aan het eurocentrische perspectief van een handvol grote culturele instellingen toe te schrijven. Dat is een versimpeling van een ingewikkeld maatschappelijk probleem.

Maatregelen

Hoe zou een radicale omslag eruit kunnen zien? Begin aan de andere kant van het spectrum en werk van buiten naar binnen. Kies voor inclusiviteit in den brede. Doe een oproep aan alle culturele inclusieve gezelschappen – vooral van buiten het gesubsidieerde circuit – om een bijdrage te leveren aan de transitie van de grote witte gesubsidieerde instituten. Steun dat met geld uit innovatiefondsen. Laat die buitenwereld met beleidsgeld een keuze maken voor samenwerking met een partner uit de Rotterdamse Culturele Basis. Concentreer je op inhoud, programma’s, methodes van publieksbereik. Dwing niet iedere instelling tot inclusie; als men het echt niet wil heeft het geen zin. Koppel kleine instellingen op eigen initiatief aan grote organisaties als er bij groot een oprechte drive is en klein het initiatief kan nemen en zelf geld kan inbrengen.

Wat het prachtige hoofdstuk met de weerslag van gesprekken met mbo-studenten uit de Beschouwingen over inclusiviteit, innovatie en interconnectiviteit van de RRKS ons leert? Laat de mbo-studenten het vooral zelf organiseren; wat ons betreft ook de leerlingen van het vmbo en het voortgezet speciaal onderwijs. Faciliteer en creëer vanuit het onderwijs waar zij zelf om vragen: open podia, festivals, plekken om talent te ontwikkelen, theater- en dansmogelijkheden, muziekstudio’s en montageruimte. Kijk nog eens goed naar het verleden, wat werkte wel? Host moderne versies van oude succesformules als Rotterdams Lef, Fanatics en Young Stage. Kunstbeleving vertrekt uit hun eigen belevingswereld. Inclusie is eveneens Qlas & Blacka meenemen in het beleid, met hun rappende, filmende en met messen zwaaiende omgeving. Interventies leveren meer op dan nota’s en wethouderbrieven.

Misschien vind je dit ook leuk