van consumentisme. Wellicht is het verlies van anonimiteit ernstiger. Een criticus als Jan Verwoert beschouwt (in Open nr. 14) anonimiteit van het cultuurpubliek zelfs als een voorwaarde voor een geslaagd culturele leven. Anonimiteit voorkomt vooroordelen over elkaar, dwingt je aannames over elkaar op te schorten. Anonimiteit is de voorwaarde voor samenleven in een complexe moderne samenleving omdat het je dwingt te luisteren naar de argumenten van anderen. Alleen dan vinden zinvolle confrontaties plaats met ideeën van anderen. Publieke waarde, niet publiek staat voorop.
Hair extensionEen nog principiëlere vraag is die naar de begrenzing van het begrip kunst en cultuur. Wat valt daar eigenlijk onder als we het zoeklicht willen richten op de cultuurmijder en de knokker? Stel dat we versieringen van het menselijk lichaam zoals tatoeages, hair extensions, het aanbrengen van ‘lichamelijke verminkingen’ tot de wereld van de cultuur gaan rekenen. (Je ziet wel mensen die hun oorlellen enorm uitrekken of een opvallende hoeveelheid metaal door hun huid heen prikken). Het cultiveren en versieren van het eigen lichaam is een belangrijke vorm van menselijke expressie en gaat verder dan alleen kleding, mode. Je kunt voorspellen dat een culturele instelling die deze vorm van expressie serieus tot haar werkterrein rekent een behoorlijke aanhang kan opbouwen bij cultuurmijders en knokkers. En zijn motorclubs en voetbalhooligans niet alleen ‘illegaal bezig’, maar vormen ze niet ook een relevante (sub)cultuur? Dit zijn geliefde bezigheden van groepen die tot nu toe ver buiten het bereik van culturele instellingen vallen. Wat moeten we in het algemeen eigenlijk doen met het marktsegment van laag opgeleide, vaak jonge mannen die hoog scoren in de criminaliteitsstatistieken (een groep die de laatste tijd dagelijks de kranten haalt), mag de cultuursector die in zijn activiteiten overslaan? Speelt ’fatsoen’ een rol en maatschappelijke weerstand? Hoe gaan de culturele instellingen de voor hen witte vlekken in de samenleving aanpakken? Toch niet alleen door nog meer aan marketing te doen, nog meer folders te verspreiden, nog meer Facebookberichten te plaatsen? Een effectief bereik van ‘moeilijke’ groepen kan toch alleen door hun cultuur te begrijpen, serieus te nemen, daarop in te spelen? Met alle mogelijke middelen, hoe walgelijk de nette burgerij van deze stad dergelijke vormen van subcultuur, van outsider art ook vindt? Hoeveel maatschappelijke wrevel durven de kunstinstellingen te trotseren? De culturele instellingen mogen nu de antwoorden op deze vragen formuleren, de Gemeenteraad mag het straks zeggen.
Publiek als resultaatSommige mensen zouden het liever over de publieke waarde van kunst willen hebben dan over publieksbereik. Sommigen zien ‘het publiek’ niet als een vooraf bestaand fenomeen, als een markt die klaarligt om veroverd te worden, maar als het resultaat van artistieke inspanningen. Publiek is dan niet een vooraf gegeven groep die aan een instelling vraagt wat zij haar te bieden heeft. Publiek is dan een collectief, een gemeenschap die juist wordt geproduceerd door een bepaalde artistieke praktijk. Het publiek gaat niet aan de voorstelling vooraf, maar is er een effect van. Of zoals de Rotterdamse filosoof Sjoerd van Tuinen (in Open nr. 14) opmerkt: “Kunst is niet militariserend, maar socialiserend; ze wordt niet gemaakt voor een publiek maar schept een publiek.” – HB