De Rotterdamse kunstenaar en geluidsvakman Charly van Rest was winnaar van de eerste Maker achter de Maker Award, die in 2021 werd uitgereikt door het landelijke Mondriaan Fonds en Kunstinstituut Melly in Rotterdam. We citeren de initiatiefnemers achter deze prijs: “De Maker achter de Maker Award is een unieke erkenning voor een ambachtspersoon uit Nederland die samenwerkt met een beeldend kunstenaar om een kunstwerk of project op de best mogelijke manier te verwezenlijken … De award erkent makers wiens oeuvre, bestaande uit onberispelijk vakmanschap en ondersteunende samenwerkingen, een essentiële bijdrage leverde aan het zo goed mogelijk verwezenlijken van het werk van een beeldend kunstenaar.”
Charly van Rest begon in de vroege jaren zeventig zijn carrière als beeldend kunstenaar in Rotterdam. Charly was eerst nog Charlie maar hij werd in 1991 in de catalogus van de tentoonstelling Negen door directeur Chris Dercon van kunstinstelling Witte de With, nu Melly, omgedoopt tot Charly. Van Rest is ruim vijfendertig jaar als beeldend kunstenaar door het leven gegaan. Nu is hij dus Maker achter de Maker. Maar toch ook nog steeds kunstenaar.
Eind jaren negentig liet hij zijn eigen kunstpraktijk los om Silent M Studio op te zetten, een studio van waaruit hij kunstenaars en filmmakers ondersteunt bij hun projecten, waar hij geluid en muziek voor films, computerprogramma’s en soundscapes voor tentoonstellingen maakt. Wij praten in zijn zelfgebouwde studio in zijn huis in Blijdorp, tussen wanden vol apparatuur en zijn uitgebreide geluidsbibliotheek, zijn platen- en CD-collectie. Ook komen er veel kunstenaarsboeken en tentoonstellingscatalogi op tafel. En we bewonderen de beelden die hij recent maakte.
Martijn te Winkel / Hugo Bongers: Je bent toch weer beeldend kunstenaar geworden? Wat is de relatie tussen het beeldende en het geluid?
Charly van Rest: Tja, wat is een beeldend kunstenaar? Was mijn Schiedamse collega Paul Beckman, met wie ik veel samen heb geëxposeerd, kunstenaar of meubelmaker? Zijn werk werd direct in een kunsthokje gestopt, omdat hij bijzondere werken maakte, maar hij wilde vooral mooie unieke meubels maken. In de jaren zeventig ging kunst sowieso alle kanten op, alles was mogelijk, ook in de fotografie.
Als een idee of ontwerp voor een werkstuk bij mij ontstaat komt pas op de tweede plaats de vraag met welk materiaal en met welke techniek ik het kan maken. Er zijn zoveel technieken voor je concepten of kunstwerken mogelijk. In de wereld van muziek en geluid is het precies zo. Ga je op trommels slaan of blazen met koper of vind je een sampler met die geluiden fijner of...? Maar het mooiste is natuurlijk als je zelf instrumenten maakt of unieke technieken uitvindt om die ideeën te realiseren.
MtW/HB: In jouw gesprek met talkshow host Ernest van der Kwast in zijn Rotterdam Late Night sprak je onder andere over de vaak beroerde geluidskwaliteit van audiovisuele werken van beeldend kunstenaars. Dat is opvallend, want je was zelf heel lang beeldend kunstenaar.
CvR: Ik meende het wel. Geluid vereist ook techniek, dat doe je er niet even bij. Ik moet ze instrueren om te zorgen dat ze met goed geluid terug komen. Kunstenaars begrijpen wel dat je de film goed moet editen, maar het geluid schiet er vaak bij in. En dat is een probleem, nu veel kunstenaars multimediaal werken. Het is nu eenmaal zo dat vijftig procent van een film het geluid betreft. Ik moet helaas te vaak het geluid bij een productie restaureren terwijl de beelden goed zijn. Een kunstenaar moet eigenlijk na de opnames van de beelden en het live geluid terug naar de locatie om apart goede geluidsopnames te maken. Zoals een close up met de shotgun microfoon bij een bepaald ingezoomed beeld of een brede stereo opname voor de achtergrond bij een total of pan shot. Het is verstandig om die twee technieken altijd samen te gebruiken want een close up, bijvoorbeeld in een kamer, heeft ook een achtergrondgeluid (een room tone) nodig en het kan ook belangrijk zijn bij de geluidsmontage.
Eigenlijk ben ik natuurlijk een autodidact op dit terrein, de praktijk is mijn leerschool en door mijn perfectionisme ben ik niet snel tevreden met het resultaat.
Kick Start
“Eind jaren zestig besloot mijn vader mij naar de academie te sturen. Het werd de kunstacademie in Rotterdam omdat de Koninklijke Academie in Den Haag, vanwege mijn vooropleiding, mij niet geschikt vond. Ik kwam in de modeklas terecht, maar daar ben ik snel verdwenen. Overigens gaf academiedirecteur Pierre Janssen studenten veel ruimte om hun eigen programma samen te stellen. We mochten zelf uitzoeken welke docenten we inspirerend vonden om lessen bij te volgen. Daardoor was voor mij afstuderen in een specifieke richting niet mogelijk.”
“Samen met grafisch vormgever Rick Vermeulen kwam ik in het basisjaar voor publiciteit terecht. Rick organiseerde in zijn woning in Schiedam tentoonstellingen. Veel kunstenaars uit Schiedam, zoals Paul Beckman, Daan van Golden, Henk Tas, Johan Meijerink, Marcelle van Bemmel, Frédérick Kappelhof en anderen, ontmoetten elkaar daar. Eén van die tentoon stellingen die Rick en Paul Beckman samen organiseerden heette Sweet Home. Felix Valk, op dat moment hoofd van de afdeling Tentoonstellingen van de Rotterdamse Kunststichting, besloot om de groep die daar exposeerde in het Lijnbaancentrum te tonen, onder dezelfde titel Sweet Home. Dat was in 1971. Kunstcriticus Dolf Welling schreef een goede recensie over mijn werk in het Rotterdamse Nieuwsblad; ik had daar interessante objecten laten zien die ik op een stage in Sicilië had gemaakt. In datzelfde jaar vroeg Jan Donia mij om mee te doen met de Rotterdamse sectie van Sonsbeek Buiten de Perken. Curator Wim Beeren van Sonsbeek had op verschillende plekken in Nederland een soort ‘dependances’ van deze Arnhemse kunstmanifestatie laten organiseren. Als kunstenaar had ik wel een kick start.”
Na beëindiging van zijn studie in 1972 deed Van Rest in dat zelfde jaar mee aan een reizende groepstentoonstelling in Polen. Als resultaat van een interne verbouwing heropende, ook in 1972, theaterzaal De Lantaren aan de Gouvernestraat. Directeur Rommert Boonstra vroeg Paul Beckman en Van Rest om ter gelegenheid van die heropening in de grote zaal, nu de grote zaal van filmhuis KINO, een installatie te maken. Dat werd The Return of Colonel Bogey. Na de kunstacademie kreeg Van Rest al snel een startstipendium en een atelier. Daarna bleven de tentoonstellingen komen, zo’n dertig jaar lang. Totdat hij met beeldende kunst stopte en zich op geluid en muziek stortte.
Altijd al met muziek bezig
Naast tentoonstellingen deed Van Rest veel performances en ter ondersteuning van die performances maakte hij mixtapes van bestaande muziek. Dat deed hij al sinds begin jaren zeventig in zijn eerste atelier aan de Molenwaterweg in Noord. Later ook in Crooswijk, in een oude behangfabriek die ruimte bood aan verschillende kunstenaars waaronder Ad Schouten, Peter Redert en Herman Lamers. Ook jongens uit de wijk kwamen daar muziek maken. Van Rest speelde drums, drummachines en elektronische percussie in een New Wave band, MU genaamd; daarin zat ook Peter Graute die een platenzaak had aan de Boomgaardstraat, Backstreet Records en die veel internationale contacten had in de wereld van New Wave. Graute was ook inspirator van de muziekprogrammering van Theater Hal 4 nabij de watertoren in Kralingen. Tijdens de openingsmanifestatie van dat theater, in september 1979 onder de titel Lijn 1 Hal 4 Half 9, deed Van Rest ook mee met een performance. Rnonium was de titel en werd uitgevoerd in een van de filtergebouwen op het oude terrein van de drinkwaterleiding, een gebouw waar ze later woningen van hebben gemaakt. Charly van Rest was ook discjockey in verschillende Rotterdamse clubs. Zo draaide hij op vaste avonden plaatjes in Place Pigalle aan de Nieuwe Binnenweg en in Heavy aan de ‘s Gravendijkwal. Hij was bij veel projecten in de stad betrokken en constateert: “In de loop van de decennia heb ik een grote vriendenclub in de stad opgebouwd; dat houdt mij al ruim vijftig jaar in Rotterdam.”
Disco boy
“Ik was één jaar toen ik vanuit Indonesië, waar ik werd geboren, in Den Haag aankwam. Mijn vader was militair en hoewel hij niet zelf gevochten heeft, hij was technicus, zat hij wel midden in de zogenoemde politionele acties. De hang naar perfectionisme die ik bij mezelf herken, heb ik van hem. Ik groeide op in Den Haag, was een typische Indo en ging als disco boy à la John Travolta naar de Haagse discotheken. Op mijn eerste dag op de Rotterdamse kunstacademie stapte ik in mijn nette disco-outfit de academie binnen en dat was een grote cultuurschok: mijn medestudenten zagen er heel anders uit. De modeafdeling waar ik toentertijd naar toe was gestuurd liet ik net als mijn outfit snel achter me.”
MtW/HB: Als we nu door de catalogi bladeren van jouw tentoonstellingen, dan zien we een kunstenaar die geen makkelijk toegankelijk werk maakte. Je hoeft het niet hermetisch te noemen, maar het werk behoeft wel toelichting en uitleg, oogt niet vanzelfsprekend.
CvR: Toch heb ik dertig jaar lang altijd wel tentoonstellingen gehad. Ik heb vooral intuïtief, instinctief gewerkt met interesses voor natuur, techniek, wetenschap, muziek en oosterse filosofieën. Ik ben geen theoreticus maar bleef rationeel genoeg om diverse constructies te bedenken. Eind jaren negentig vond ik dat mijn werk een beetje doods begon te worden en dat was toen, naast een te ver doorgevoerd perfectionisme en veranderende kunststromingen, één van de redenen om er voorlopig mee te stoppen. Maar het perfectionisme bleef en dat zit nu in mijn werk als geluidstechnicus. Ik hou erg van dat gefriemel, dat in elkaar knutselen, dat boetseren van een bepaald geluidje.
Arme materialen
MtW/HB: ‘Van Warhol en Boezem tot Penone en Pistoletto’, schreef je ons.
CvR: Warhol was mijn grote favoriet voordat ik naar de academie ging. De eerste tentoonstelling die ik in Galerie Delta zag, tijdens mijn academietijd, was van Marinus Boezem: een installatie van bossen riet die in beweging werden gebracht door ventilatoren aan de zijkant. Ik wist niet wat ik zag… Later ontdekte ik Penone, een Italiaanse kunstenaar die altijd met de natuur bezig was. [Van Penone staat het beeld Elevazione uit 2001 in het gras van de Westersingel – MtW/HB] Zo liet hij binnen een mal pompoenen groeien in de vorm van een gezicht. Ik begon me voor die hele arte povera beweging te interesseren, ook voor Pistoletto met zijn ingrepen in de ruimte en zijn spiegels. De combinatie van filosofie, techniek en natuurwetenschappen in die stroming trok me erg aan.
Op de tentoonstelling Sweet Home liet ik werk zien met materialen die ik tijdens de stage van een half jaar op Sicilië had gemaakt. Ik vond in de vrije natuur objecten die ik bewerkte. Ik stond met mijn bungalowtent op het afgelegen erf van een boerderij, alles wat ik nodig had vond ik in het landschap om me heen. Ik bracht die voorwerpen in een rieten mand naar Rotterdam voor de expositie in het Lijnbaancentrum. Ik koos toen dus ook voor ‘arme materialen’; je kan wel zeggen dat ik onder invloed van arte povera stond. Daarnaast was ik met performances bezig waarin muziek eigenlijk altijd wel een rol speelde. Ik zag videoregistraties van performances in de jaren zeventig, soms hele heftige zoals die waarin de kunstenaar Chris Burden zich door een arm liet schieten. In de performancekunst trekken vooral rituele elementen mij aan.
MtW/HB: In sommige artikelen over jouw werk wordt verwezen naar Duchamp, ook een kunstenaar die plotseling stopte met het maken van kunst en verder ging met waar hij ook heel goed in was, schaken.
CvR: Er wordt wel vaker een verband gelegd tussen mijn werk en dat van Duchamp maar om eerlijk te zijn, ik heb me niet in hem verdiept, ik vind hem te theoretisch. Dat ik net als Duchamp in de werking van stof was geïnteresseerd, heeft een heel andere invalshoek. Ik maakte kunstwerken door met stof en mallen papier te bewerken, er met huisstof en roet patronen op te laten neerslaan. Later gebruikte ik sterk ultraviolet licht om delen van foto’s en affiches uit te bleken. Stof en licht zijn natuurlijke materialen die je altijd bij de hand hebt. Door met stof kunstwerken te maken kon ik contemplatief bezig zijn, in details en in structuren denken. Overigens werd ik op den duur wel behoorlijk ziek van al dat stof en het roet dat ik produceerde om een werk te maken. Ik ben er, door mijn perfectionisme, wel een beetje te ver in gegaan. Ook een reden om zo rond 1998 te stoppen met beeldende kunst.
MtW/HB: Zijn er naast Boezem en de arte povera nog andere kunstenaars die je aanspreken?
CvR: Jawel, kunstenaars als Yves Kleine, Manzoni, Armand. Ook zij gebruikten over het algemeen simpele, alledaagse materialen. Armand met zijn stapelingen van huiselijke gebruiksvoorwerpen…
MtW/HB: En dan nu die recente beelden…
CvR: Het zijn er tot nu toe drie en die onderdeel zijn van nieuw werk dat ik aan het maken ben. Aan de basis staat muziek en geluid; de combinatie daarvan noem ik ‘muscapes’, muziek in combinatie met soundscapes. Door het maken van de muscapes komen de objecten tot leven, ontstaat er een scenario en daaruit kan een film voortkomen. Het is dus eigenlijk een Gesamtkunstwerk in wording. Voor de objecten werd ik geïnspireerd door drie verhalen. In het eerste verhaal staat een Italiaanse ornitholoog centraal, genaamd Vittorio Bombelli die leefde rond het jaar 1700. Hij deed onderzoek naar het vermogen van spreeuwen om deel te zijn van heel grote, beweeglijke zwermen zonder tegen elkaar aan te botsen. In het tweede verhaal, dat rondom 1930 speelt, staat Tami Motozo, een zeewierverbouwer in Japan, centraal. Omdat zijn oogst steeds mislukt stort hij zich op zijn hobby bonsai-bomen kweken. Het derde verhaal gaat over een dame en haar twee dochters en speelt zich af in het hedendaagse Afrika. Deze serie met de titel Bleak Trees is ontstaan door geluidsfragmenten of vage beelden, soms beide tegelijk, in mijn hoofd of op papier en bevat concepten en ideeën van mij uit de vroege jaren zeventig. De cirkel is bijna rond.