Cultuur

Gaat het hier nog wel van: “bloep, bloep, bloep?

In het in 2012 verschenen boek De Gehavende Stad van Erik Brus en Fred de Vries moppert Jules Deelder aan het eind van een historische beschouwing over jazz in Rotterdam er vrolijk op los: “Goedbeschouwd draait het allemaal om de afwezigheid van een vitale underground. Daar gedijt muziek in. Muziek heeft dat nodig, dat borrelen, bloep, bloep, bloep. Dat subversieve moet erin zitten. Maar zo’n underground heb je niet meer.”
Door
Tjeu Strous

Dit citaat is de reden voor dit verhaal. Doet de stad niet meer van “bloep, bloep, bloep”? Kookt en borrelt het niet meer in Rotterdam? Is de jazzsoep anno 2014 ijskoud en niet meer te vreten?

Laten we eerlijk zijn: Het sfeertje dat Brus en De Vries in hun boek uitgebreid beschrijven bestaat niet meer. We hebben het dan over het groezelige, door dope en drank beheerste ruige leven in de jaren zestig en zeventig in de vele etablissementen van Willem ‘Wodka’ van Empel, waarvan het gekraakte Lijnbaantheater onder de naam Thelonious de bekendste werd. Aldaar gingen de fameuze, immer onder invloed of gedrogeerd zijnde toehoorders als Jules D., Cornelis Vaandrager, Frans Vogel en Hans Sleutelaar, als ze niet luisterden naar Sun Ra, Eric Dolphy, Johnny Griffin of Willem Breuker, met elkaar op de vuist. Dat soort podia zijn er in 2014 niet meer. Maar de platenzaken aan de Binnenweg, waar Jules Deelder singeltjes en epeetjes onder zijn truien liet verdwijnen om ze gratis en voor niks aan zijn steeds imposanter wordende collectie toe te voegen, zijn er nog wel. Sterker nog, zij zijn sinds de herontdekking van de klankkleur van muziek op vinyl aan een tweede leven begonnen. En jazzpodia zijn er, na de schrale jaren negentig, meer dan ooit. We noemen: LantarenVenster, de Doelen, Bird, Dizzy, Grounds en incidenteel WORM. Daarnaast zijn er de vele plekken waar zo nu en dan jazz geprogrammeerd wordt. Zo zat ik of all places nog niet zo lang geleden in het winkelcentrum Hesseplaats in Ommoord in de gezellig drukke Brasserie De Verandering te luisteren naar de band van Mijke Loeven met niet onverdienstelijk saxwerk van de jazzorganisator ter plekke, Ruud Bergamin. Ondanks al die wethouders uit “Scheetpikkemersans, die nooit van de Coolsingel af komen en een aantal zetbazen in kroegen en zalen neerzetten die niks met de klanten hebben”, aldus de al even hard kankerende oud free jazzer Ger ‘Sax’ van Voorden in hetzelfde boek waarin Jules Deelder los gaat, valt het dus misschien allemaal wel mee in Rotjeknor. Het wordt tijd deze langzamerhand toch wel erg oude mannen, hoezeer ook van ongekende statuur als het om het jazzverleden van Rotterdam gaat, van repliek te dienen. Want hoewel door al die ‘Scheetpikkemersanse’ wethouders in de Rotterdamse culturele vleespotten onbarmhartig huis is gehouden is juist de jazz er welbeschouwd helemaal niet slecht uit tevoorschijn gekomen. En dat dan ook nog eens door ingrijpen van de gemeenteraadsleden van de stad, waarvan Deelder vilein opmerkte: “De jazz is hier nooit serieus genomen, je bent hier tenslotte in Rotterdam”. Hoe onwaar was die laatste bewering in deze laatste subsidieslag! Terwijl door de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur in zijn opperste wijsheid nog werd gesteld dat Jazz International naast de grote podia van de Doelen en LantarenVenster geen bestaansrecht meer had, gooide de gemeenteraad in november 2012 die opvatting over de schutting en tilde Jazz International andermaal in het zadel. Precies hetzelfde gebeurde met de subsidie voor het World Music & Dance Centre, inmiddels Grounds geheten: Afgewezen door de RRKC, tóch toegekend door de gemeenteraad. Een door de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur voorgestelde forse sanering van de budgetten van LantarenVenster werd door het gemeentebestuur eveneens gedeeltelijk weggewuifd. En dan was er ook geld over voor de nieuweling onder de podia, Bird, dat een mengsel van jazz, hiphop en funk op de planken beloofde te zetten. En North Sea Round Town, de lokale schil in de wijken rondom het geweld van het North Sea Jazz Festival in Ahoy, bleef ook al overeind. Kortom, als er deze keer één cultuursector was die glorieus uit de slag om de subsidiemiddelen tevoorschijn kwam dan was het de jazzmuziek wel. De conclusie kan geen andere zijn: Jazz anno nu is in Rotterdam en vogue, juist ook bij gemeentebestuurders zonder wellicht al te veel culturele ballast, dwars tegen de opvatting van de dames en heren deskundigen in.

Mijke Loeven, directeur van Jazz International, zegt dat die erkenning eigenlijk al sinds Rotterdam Culturele Hoofdstad gegroeid is. Jazz werd van underground waar de oude garde het alsmaar over heeft, ‘bovengronds’ en kreeg de erkenning die het verdient. Het merkwaardige met jazz is, aldus Mijke Loeven, dat het aan de ene kant een heel kwetsbare muziekvorm betreft waarvan menige uiting (denk aan big bands, gecomponeerde jazz en stimulering van jong talent) veel extra aandacht en geldelijke steun behoeft. Aan de andere kant, met als vlaggenschip natuurlijk North Sea Jazz Festival, is het een heel goed te exploiteren muziekvorm. Jazz is na al die jaren een volledig geaccepteerd onderdeel van het brede cultuuraanbod geworden. Niet vreemd aan de acceptatie is de enorme vlucht die hedendaagse muziekvormen hebben genomen op het conservatorium. Jazz mengt op Codarts moeiteloos met allerlei vormen van wereldmuziek, R&B, hiphop, terwijl ook de elektronica en de digitale technieken worden ingelijfd. Voeg daarbij de invloed van jongeren die uit alle windstreken van de wereld in Rotterdam neerstrijken en er is een smeltkroes van ideeën, stijlen en stromingen ontstaan die zijn weg in Rotterdam moet kunnen vinden. De daarbij behorende infrastructuur van speelplekken wordt nu inderdaad, mede door de politieke bereidheid, gerealiseerd. Waarmee niet is gezegd dat we nu in een jazzwalhalla terecht zijn gekomen. Mijke Loeven blijft hameren op de noodzaak van een productiehuis voor de jazz, een plek waar je als jong talent naar binnen gaat en niet naar buiten komt zonder dat er een CD en bijbehorende presentatie is gemaakt. Zo’n plek is er nog niet in Rotterdam. Drummer/componist/bandleider Arend Niks valt haar daarin bij: “Ondanks het inmiddels brede podiumaanbod blijft het voor jonge musici lastig om aan de bak te komen.” Hoe anders was de situatie begin deze eeuw, vlak na Rotterdam Culturele Hoofdstad. Daar kwam de jazz helemaal niet als aandachtsveld uit te voorschijn. In 2001 moesten de verzamelde jazzpodia, toen nog vooral Nighttown en de Doelen, met Jazz International als nieuwkomer, noodgedwongen de handen ineen slaan om overeind te houden wat er nog was: een aantal op halve kracht werkende en elkaar in de weg zittende podia met een afkalvend publiek. Het eerste Jazzconvenant was geboren. De teloorgang van Nighttown in het midden van de jaren nul maakte de situatie er niet makkelijker op. Gelukkig kon Jazz International in het gat springen en de losse eindjes aan elkaar knopen. Het jaarlijkse festival van Jazz International met nieuw Rotterdams talent in Calypso aan de Mauritsweg was het resultaat. Mensen als Stefan Lievestro, Arend Niks en Tony Overwater kregen zo een vliegende start. In 2009 verzamelde Jazz International de podia andermaal rond de tafel. Ook was LantarenVenster weer aangeschoven. Programmeur Kadir Selçuk van deze organisatie deed van zich spreken door heel grote Amerikaanse namen naar het opnieuw tot de jazz bekeerde LantarenVenster te halen. Helaas iets te grote namen voor de slechts 250 plaatsen tellende zaal. Ook toen dreigde de jazzprogrammering andermaal het loodje te leggen. De nogal stevige druk die door de gemeente op LantarenVenster werd uitgeoefend om het sfeervolle, maar wel krakkemikkige pand aan de Gouvernestraat te verlaten en om de sprong over de Maas naar de Wilhelminapier te maken werd gehoorzaam opgevolgd. Dit ondanks het gemekker van de vaste klantenkring van LantarenVenster, de in het centrum wonende Rotterdamse dorpelingen die luidkeels aangaven geen zin te hebben in een wekelijkse fiets, metro- of tramtocht helemaal naar Zuid. Toch namen Kadir Selçuk en bestuursvoorzitter en voormalig wethouder Kombrink deze gewaagde sprong. Overigens niet nadat deze laatste bij de zittende wethouder had bedongen dat bij een tegenvallend bezoekersaantal de gemeente de eerste jaren zou bijpassen. Die toezegging van de gemeente bleek hooguit in het eerste jaar nog nodig. Nu er inmiddels dik twee seizoenen voorbij zijn, komt het aantal filmbezoekers ruim boven het streefgetal van 180.000 uit; het zijn er inmiddels 200.000 geworden. Frank Bolder, programmeur van LantarenVenster, stelt vast dat al dat gezeur over een paspoort dat je nodig zou hebben om naar de overkant te komen en die enorme klimpartij over de Erasmusbrug waar geen hond zich aan zou wagen, onnodige bangmakerij was. Het publiek heeft het nieuwe LantarenVenster in zijn hart gesloten. Wel is dat deels een ander publiek geworden. De in jazz geïnteresseerde inwoners van de omliggende gemeenten en verder van het centrum afgelegen wijken (écht waar, ook daar wonen jazzliefhebbers) kunnen nu met de auto naast LantarenVenster parkeren, iets wat in de Gouvernestraat onmogelijk was. De plek onderin het fallische gebouw van architect Alvaro Siza is helemaal geworden wat men voor ogen had. Een hippe lounge waar bezoekers niet alleen voor de film komen of een concert bezoeken maar ook graag komen eten. “Dat is natuurlijk niet alleen de verdienste van ons”, aldus Frank Bolder. “Tezamen met Hotel New York, het Nederlands Fotomuseum, LP 2, de Cruise Terminal en De Rotterdam van Rem Koolhaas is de Wilhelminapier a place to be geworden. Doordeweeks is het nog wel eens moeilijk om bij een jazzoptreden de zaal vol te krijgen, maar ook dat gaat steeds beter. Juist grote namen kun je midden in de week goedkoper krijgen; mensen weten dan de weg hier naar toe goed te vinden. We programmeren heel breed, van neo bop tot bijna pop, van funk tot Metropole Orkest. Voor elk concert is er een ander publiek. We scoren gemiddeld 150 bezoekers per concert met regelmatig uitschieters naar 250 of 300, afhankelijk van het soort concert en of we de tribunes inklappen.”

In elke jazznota die de afgelopen decennia werd geschreven was er altijd sprake van een sterke binding tussen een bepaald podium en zijn publiek. Van die vanzelfsprekende relatie is de laatste tijd steeds minder te merken, al heeft elk podium nog steeds, of misschien moet wel gezegd worden, steeds meer zijn eigen sfeer. Frank Bolder erkent dat de nieuwe zaal van LantarenVenster (er is recent een tweede kleinere zaal bij gekomen om beter en flexibeler te kunnen programmeren) als het ware een concertante benadering afdwingt. De akoestiek dwingt het publiek stil te zijn. “Zelfs drankjes mogen bij ons niet meer mee naar binnen als de stoelen blijven staan. Dat maakt het allemaal wel wat sterieler dan in een clubambiance mogelijk is” erkent Frank. “Maar de bezoeker aan LantarenVenster wil dat comfort en die stilte ook. En de musicus uiteindelijk ook. In het oude theater hadden we per jaar 5 tot 6 duizend bezoekers. Dit seizoen halen we de 18.000 bezoekers. Het is hard werken, maar je krijgt er de noodzakelijke reuring mee. Rotterdam is een echte jazz stad geworden.

Bird, het podium dat gevestigd is in twee van de Hofbogen en de nieuwkomer in het recente cultuurplan, levert wat dat betreft een heel andere ambiance op. Op een willekeurige maandagavond bezoek ik een concert van de mij onbekende Cody Chestnutt. Ik tref – op een maandagavond dus – een dampende, stampvolle zaal met een swingende, funky band. “Dan heb je meteen een van mijn gedroomde concerten bezocht”, aldus Bird- programmeur Hugo Dirkson. “Toen ik bij Watt weg moest, waar ik tot het faillissement gewerkt heb, had ik een podium voor ogen waar groepsimprovisaties plaats konden vinden. Een podium waarop vrijelijk leentjebuur kon worden gespeeld bij andere stijlen, van hiphop tot soul en funk; ja zelfs wat mij betreft country en singer/songwriter dingen. In een zo vrij mogelijke atmosfeer gedijen bandjes het best. In mijn visie zit het publiek niet, maar swingt het mee. De band pakt het op en stijgt tot grote hoogte. In een clubsetting ontstaat de magie die de musicus voelt en oppakt. Maar als je zoiets wilt bereiken moet op en rond het podium alles goed zijn: De ontvangst van de artiest, de belichting, het geluid, de plek van de bar, alles moet kloppen. Bij Bird hebben we dat in twee jaar tijd weten te realiseren. We hebben sinds de cultuurplan-erkenning twee seizoenen gespeeld. Het gaat heel goed. We werken veel samen met de North Sea Jazzclub die naast de Westergasfabriek in Amsterdam zit. Zonder zo’n samenwerking gaan veel bands aan je neus voorbij. Als een band slechts één concert in Nederland boekt vis je in vergelijking met Amsterdam meestal achter het net. Het is niet anders. Maar die samenwerking levert ons veel op. Ook LantarenVenster werkt op zo’n manier nauw samen met het Bimhuis. Wat heeft geholpen bij het vergroten van de gunfactor zijn de afterparties die we sinds 2011, toen nog op proef, na afloop van North Sea Jazz organiseren. Heel belangrijk is dat de ‘industrie’ daar ook is, dus de platenbazen, de bookers en de agenten. De sfeer die we nu al drie keer achter elkaar hebben weten te creëren is amazing om de Amerikaanse jazzpianist Robert Glasper te citeren. We hadden tijdens het optreden van zijn band een opstelling midden in het publiek gekozen. Die intieme sfeer die daar ontstond maakte het concert tot een once in a lifetime event. Dat was mijn eerste kippenvelmoment bij Bird.”

Frank van Berkel, programmeur bij Jazz International, die met zijn gecontracteerde musici beurtelings bij de Doelen en bij LantarenVenster te gast is, herkent nog wel verscheidene groepen per soort concert, maar niet meer per podium. “Er is in de afweging die de bezoeker maakt nog steeds wel sprake van de trits bereikbaarheid, sfeer en programmering; waarbij de programmering niet noodzakelijkerwijs de doorslag geeft. De Flipsezaal in de Doelen, waar Jazz International een groot deel van zijn programma neer zet, heeft zo op het eerste gezicht alle kenmerken van een concertzaal, net zoals bij LantarenVenster. Maar na afloop bouwen we die zaal vliegensvlug om tot Grand Café. We schuiven de deur van de ruimte waar de bar is weg. Er is geen kleedkamer, het publiek kan de musici die hebben opgetreden gewoon aanraken en aanspreken. We hebben een formule waarbij optredende musici na afloop hun favoriete muziek draaien. Dat werkt, de zaal is de laatste tijd steeds vaker uitverkocht. We moeten soms zelfs verhuizen naar de grotere Jurriaanse Zaal. We hebben het ook voor elkaar gekregen om voor een wat moeilijk verkoopbare serie met big bands voldoende publiek te werven.”

Frank Bolder van LantarenVenster vindt dat de stelling “Elk publiek een eigen podium” in een ander tijdvak thuis hoort. “Ik zorg gewoon voor mooie muziek en hoop daar publiek bij te vinden. Je kunt tegenwoordig met de moderne media veel beter inschatten wat het publiek wil. We hebben op Facebook op dit moment zo’n 20.000 volgers. Onze nieuwsbrief gaat naar 15.000 adressen. We kunnen die mensen op allerlei manier indelen; vaste groepen bestaan niet meer.

Drummer/componist/bandleider Arend Niks vindt eveneens dat de constatering “Elk publiek een eigen podium” aan herziening toe is. Misschien is het hard core jazz publiek dat zweert bij bebop en mainstream nog in LantarenVenster en de Doelen te vinden, maar de binding tussen muziekstijl en publiek wordt steeds losser. Het nieuwe publiek, zoals je dat in ruime mate treft bij Bird en Grounds, is nieuwsgierig maar daarmee ook grilliger geworden. Het maakt ze totaal niet uit of een concert door Die grilligheid en onvoorspelbaarheid brengt ons bij de vraag of die karakteristieken misschien kenmerkend zijn voor Rotterdam. Is er überhaupt iets wat de jazz scene in Rotterdam doet verschillen met die elders in Nederland? de week of in het weekend is. Vaste uitgaanspatronen zijn er niet meer.”

Mijke Loeven, die zeer onlangs nog de Dutch Jazz Award heeft gepresenteerd, stond weer versteld van het overweldigende niveau van de nieuwe lichting jazzmusici. Niet alleen van de aantallen musici maar vooral ook van de breedte van het muzikale terrein waarop men zich beweegt. “Ik zag big bands met flamenco-invloeden, iemand die jazz maakt met de klassieke componist Louis Andriessen als inspiratiebron, enzovoorts. We realiseren ons maar half hoe waanzinnig hoog de jazzstandaard in Nederland inmiddels ligt.

Ik kan het alleen maar beamen. Ik woonde in Dizzy een heel slecht bezocht concert bij van de band van Ed Verhoeff (sax), maar toch wordt er dan voor pakweg dertig bezoekers een puik palet van bop, via free, tot jazzrock neergezet; gratis, vrij toegang. Een paar dagen daarvoor zit ik ook in Dizzy en maak ik een jamsessie mee van de vaste Bird-jammer, de funky slaggitarist Flavio Silva met een aantal musici die waarschijnlijk van Codarts afkomstig zijn. Het klinkt voor mij, met al die ingenieuze maatsoorten, alsof ze al jaren samenspelen. Dat gebeurt allemaal zomaar, alweer voor niets, op een willekeurige woensdagavond voor een man of vijftig. Arend Niks bevestigt dat de kwaliteit hoog is. “Het wachten is nu op de eigenzinnige figuren die doorbreken. Je ziet overal om je heen te gek spelende mensen. Rotterdam heeft alle kenmerken van een enorme broedplaats. Musici moeten echter wel opletten zich niet ‘voorbij te communiceren’. Op hoog niveau weet men in contact te komen met het publiek. Het muziekproduct is daarmee minder zichzelf en meer het resultaat van wederzijds gedeelde verwachtingen. Ik zit te wachten op een eigenwijze figuur die zich daar niets van aantrekt en zijn eigen weg gaat.”

Dan komt bij Niks het hoge woord er uit: “Jazz is misschien wel salonfähiger geworden, zeker in vergelijking met dertig jaar geleden toen op de jazz scene nog de woorden: ‘underground, drugs, alternatief’ geplakt konden worden. Maar nu staat daar tegenover: ‘veelzijdigheid, open mind en hoog niveau’. Voeg daarbij de perfecte ambiance in termen van zalen, akoestiek en geluid en ik moet concluderen dat we er in Rotterdam alleen maar op vooruit zijn gegaan.

Misschien is dat wel het kenmerkende van de Rotterdamse jazz scene, dat er géén sprake is van een Rotterdamse school. Arend Niks: “Wat zo typisch is aan Rotterdam, is dat hier álles telt. Kijk naar een man als Benjamin Herman, toch ook een halve Rotterdammer. Hij speelt werkelijk alle stijlen, van pure improvisatie, via Parker en Mengelberg tot de meest tongue in cheek feestmuziek bij zijn New Cool Collective.

Alles bestaat hier naast elkaar, veel muzikanten bewegen zich – wellicht ook wel noodgedwongen – op vele velden. Ik zelf ben daar een voorbeeld van. Ik bekeer me niet tot één bepaalde muzieksoort, wat telt is het niveau van professionaliteit van de uitvoering. Zo speel ik op dit moment mee in de musical: Zij gelooft in mij, geloof me als ik je zeg dat daar muziek op hoog niveau wordt gemaakt! De tijd waarin je tot één stroming behoorde is voorbij.”

Mijke Loeven en Frank van Berkel bevestigen dat beeld. “Wat we in Rotterdam hebben zien ontstaan is echt onorthodox te noemen. We zijn vanuit Jazz International begonnen met het programmeren van jazz op podia waar aanvankelijk helemaal geen jazz geprogrammeerd werd. Jazz op een klassiek concertpodium, jazz in LantarenVenster waar jaren lang alleen theater en dans te zien was. Dan zijn daar op eigen kracht Grounds met de meer exotische muziekvormen en Bird met een funky en hiphopinvalshoek bij gekomen. Inmiddels mixt dat allemaal met elkaar, zowel vanuit de opleiding als vanuit de uitvoeringspraktijk.”

Hugo Dirkson: “Als iets geldt voor deze scene is dat de musici geen oogkleppen op hebben. Kijk maar naar de formatie Oxygen Refreshed. Dat zijn echte alleskunners, ze mengen jazz met beats, met elektronica. Daarin onderscheidt het jazzleven in Rotterdam zich toch echt van de beboppers uit Den Haag en de artistiekelingen uit Amsterdam.”

Ook Frank Bolder ziet wel degelijk een Rotterdamse muziek scene en noemt de namen van zangeressen als Kim Noorweg en Shirma Rouse, “waar we nog heel veel van gaan horen”. Benjamin Herman en Eric Vloeimans hebben hele nieuwe generaties jazzmuzikanten op weg geholpen; Stefan Lievestro is een musicus die momenteel ontzettend veel op gang brengt. “Ik vind het heel bijzonder dat een Cubaanse pianist als Abel Marcel er vooralsnog voor heeft gekozen om in Rotterdam te blijven wonen; de scene in Rotterdam mag kleiner zijn dan die in Amsterdam, hij is er wel degelijk.”

Frank van Berkel vindt het New Rotterdam Jazz Orchestra een typisch voorbeeld van een Rotterdams jazzprojekt. “Daar zitten de leukste jazzmensen uit heel Nederland bij elkaar, zoals de drummer Mark Schilders die behoorlijk aan de weg timmert. Denk verder aan gitarist Reinier Baas. Loek Boudestein is al jaren de nieuwe, stuwende kracht achter het geheel. De moeilijkste composities worden met een schijnbaar gemak gebracht, waardoor ondanks de complexiteit toch gemakkelijk een groot publiek bereikt wordt. Terwijl in Amsterdam het toch vooral de kunstgerichte muzikanten zijn die met subsidie een bestaan weten op te bouwen, zijn het in Rotterdam vaak de jonge ondernemers die met nieuwe formules hun broek weten op te houden.

Terwijl menige cultuuruiting nog worstelt met de naweeën van de grote bezuinigingsslag lijkt de jazz in alle opzichten uitgegroeid tot een erkende, op een brede belangstelling bogende cultuuruiting. Misschien is dus toch langzamerhand de angst van Deelder gerechtvaardigd: “God bewaar me dat morgen iedereen ineens jazz goed vindt” —TS

Misschien vind je dit ook leuk