Nighttown, Waterfront, De Energiehal, Parkzicht, Watt, De Vlerk, Eksit, Kaasee, Arena, Hal 4, De Unie, De Nieuwe Oogst, Now & Wow, (Off) Corso, Exit, De Lantaren, Dizzy, Het Berenei, Thelonious, Herr Zimmermann, De JazzBunker, De Hemel/Inferno, B52, Via Ritmo; het zijn allemaal clubs, jeugdcultuurhuizen en poptabernakeltjes die sinds de jaren tachtig de deuren hebben gesloten. Dit door zeer uiteenlopende redenen van onder meer veranderende smaak, onkunde, mismanagement, regelgeving, vreemde financiële constructies, ruzie, overlast, geldgebrek, fraude, faillissement, stopzetten subsidies, verdwijnen van melkertbanen of gewoon geen zin meer; beu van het vechten en sleuren voor de goede zaak. Rotterdam – de stad, niet per se het bestuur daarvan – is dus goed in sluiten, maar slecht in het serieus analyseren van de oorzaken. Er zijn daarentegen wel veel woorden en meningen, die te pas en te onpas geventileerd worden. Hierdoor is een zeer troebele en versimpelde discussie ontstaan met een veelal zeer emotionele ondertoon, vele uitroeptekens en persoonlijke aanvallen. Feit is dat er de afgelopen 30 jaar vele, vaak zeer interessante, unieke en karaktervolle tenten zijn ontstaan en weer gesloten. Ik zal proberen uit te leggen waarom ik denk dat Rotterdam een volledig verknipte jeugdcultuur-DNA-string heeft (met weliswaar een aantal zeer opmerkelijke mutaties tot gevolg), die ervoor zorgt dat het de popmuziek en dance-scene niet lukt om als gearriveerde en geaccepteerde instellingen boven het maaiveld uit te steken en verankerd te raken in de culturele infrastructuur van de demografisch gezien jongste stad van Nederland. Een stad die in vitaal opzicht steeds meer verwordt tot een oude knorrepot met veiligheid als voornaamste mantra.
Onbegrip tussen jeugd en stad
Als we kijken naar de opbouw van de successieve stadsbesturen van de laatste decennia en dus de representatie van de bevolking dan valt het op dat er in het stadsbestuur en het apparaat daaromheen niet of nauwelijks mensen zijn geweest met een (progressief?) activistische achtergrond zoals wel het geval is in steden als Amsterdam en Utrecht. Geen mensen die zelf vooraan stonden te headbangen (desnoods op U2) of een pilletje te veel namen in Nighttown. Er is dus weinig natuurlijke ‘intuïtie’ voor de wensen van kids die in het weekend gewoon ff lekker ‘kapot’ willen gaan. Opstootjes, geluidsoverlast, uit de hand gelopen festivals konden (en kunnen) dus nooit rekenen op vergoelijkende woorden binnen het stadsbestuur. Integendeel. Er moet direct worden opgetreden tegen overlast en onveiligheid. De weinig sensitieve houding van het stadsbestuur kwam voor mij tot zijn (vroege) hoogtepunt rond de sluiting van De Energiehal in 1999. De botheid waarmee een icoon van een belangrijke en internationaal toonaangevende subcultuur werd weggebonjourd, heb ik nooit kunnen bevatten. Het was (en is) een gebeurtenis in een lange reeks van wederzijds onbegrip tussen ‘de jeugd’ en de ‘stad’. Niet zozeer uit onwil, als wel uit gebrek aan (wederzijdse) empathie.
Deze situatie is daarna, sinds de invoering van het dualisme, alleen maar verergerd. Hadden we vóór het dualisme (de gemeenteraad werd daarbij van hoogste bestuurder tot controle-orgaan) te maken met een bestuur dat wel wilde, maar gewoon niet kon (omdat men er niks van begreep), nu is er een stadsbestuur dat door interne strijd niet kan omdat de procedures en het afdekken van risico’s zo belangrijk zijn geworden dat er eigenlijk niets meer gebeurt (hier heeft overigens niet alleen de jeugdcultuur last van). In principe is het stadsbestuur een representatie van de bevolking. In Rotterdam zien we een politieke cultuur van regenteske machtspolitiek, gedreven door een grote boze witte achterban in de randgebieden en (onfortuynlijke) achterblijvers en een substantieel deel ‘niet-participerende’ allochtonen. Als klap op de vuurpijl ontbreekt het – misschien wel door dit alles – aan activistische invloeden in ons localistische, zeer naar binnen gekeerde (politieke) klimaat. Want alles lijkt in Rotterdam alleen nog maar over Rotterdam te gaan met Rotterdamse vergelijkingen en Rotterdamse standaarden en waarden. De mouwen worden steeds verder opgeknoopt tot de keel wordt dichtgesnoerd.
Animositeit als pompend hart van de jeugdcultuur
Er is binnen deze politieke (maatschappelijke) realiteit geen groter contrast dan met personen, organisaties en initiatieven aan de kant van de jeugdcultuur: De liefhebbers. Kenmerkend voor hen is de – vrijwel zonder uitzondering – zeer inhoudelijke en emotionele gedrevenheid. Muziek en zeker popmuziek is voor veel mensen belangrijk als drager van herinneringen, als soundtrack van bepaalde levensstadia en als ultieme uitlaatklep van (heftige) gevoelens. Ieder zijn eigen stijl en smaak en die uit zich in de vele verschillende groeperingen, subculturen, discotheken, clubs en andere zaken als blogs, magazines, fanclubs, haardrachten, skinnies (smalle broeken), zonnebrillen entattoos. Trends zijn altijd aan het schuiven. Zeker nu. Alles presenteert zich als grensoverschrijdend of crossover of juist tegenovergesteld als het echte originele. De animositeit jegens ‘de anderen’ of ‘het oudere’ is in de jeugdcultuur nog altijd dé drijvende factor van belang. De deephouse tegen de wat ‘plattere’ techhouse, de electropop tegen de electroclash, de hiphoppers van de west coast tegen de east coast, de echte R&B tegen de nieuwlichterij. Het is het pompende hart van de jeugdcultuur, het zorgt voor dynamiek en sterke en razendsnelle ontwikkelingen en wordt daarin geholpen door de egocentrische ijdelheid van de jeugd.
De diepe overtuigingen van de ‘popgelovigen’ hebben ook hun weerslag op het organisatorische deel van het werk. Veel beslissingen worden op emotionele gronden genomen en veel vernieuwingen of bedrijfsmatige besluiten worden op dogmatische overtuigingen afgewezen dan wel (niet) doorgevoerd. Nogmaals, het past volledig in het beeld van amateurisme (in de strikt letterlijke betekenis) en het is zeer aannemelijk en begrijpelijk: aan de uitgangspunten en codes mag niet getornd worden, het plaatje moet perfect zijn want juist in de details zit de onderscheidendheid. Kom je aan de muziek dan kom je aan de mens, kom je aan de mens, dan kom je aan de organisatie. Het gevolg was (en is) in veel gevallen een weinig progressieve houding in de popsector jegens zaken als organisatie, professionalisering, marketing en sellouts. Daar komen nog bij de zeer lage salarissen die worden betaald waardoor het voor organisatieprofessionals doorgaans oninteressant is om zich te ontfermen over de popmuziek.
Entertainmentindustrie
Dit verhaal geldt echter voor één deel van de sector, want tegenover deze zeer delicate en gevoelige en persoonlijke beleving van cultuur en sociale samenhang heeft zich een tamelijk rücksichtsloze industrie genesteld: de entertainmentindustrie Een feodalistische en op gunning en vertrouwen gebaseerde modus operandi sans scrupule, waardoor je als organisator maar moet afwachten welke artiest jouw kant op valt – als ze al een datum naast Amsterdam over hebben. (We laten voor alle helderheid in dit verhaal de uitkleding van de clubcultuur door de festivallisering even buiten beschouwing.) Door alle gedoe van de afgelopen jaren is Rotterdam voor een significant deel uit het gezichtsveld van de aanbieders van popcultuur verdwenen, waardoor het nog moeilijker wordt om een popklimaat op te bouwen. In de tussentijd zijn er ook een aantal nieuwe grote zalen geopend op de Zuidas bij de A10.
Rondom de popmuziek en jeugdcultuur hangt het aura dat er gemakkelijk geld verdiend kan worden. De buitenwereld kijkt naar supersterren als Lady Gaga en neemt die als uitgangspunt, terwijl uit diverse berekeningen blijkt dat het overgrote deel van de livemuziek niet zonder substantiële externe bronnen kan bestaan wegens hoge productiekosten, regelgeving, arbo, vergunningen, beperkte opbrengsten (capaciteit) en salarissen. In de beeldende-kunstwereld is er een duidelijker onderscheid tussen ‘galeriekunst’ met vooruitstrevende werken en ‘kunst voor boven de bank’ die goed verkoopt. Deze werelden zijn zeer gescheiden. In de popcultuur hangt alles door elkaar heen, waardoor het aan de buitenwereld moeilijk duidelijk te maken is wat het fundamentele verschil is tussen voor de markt geproduceerde muziek, die zichzelf kan bedruipen en de meer artistieke muziekuitingen. Door de opkomst van de dj’s en dj-superstars is dit verhaal eigenlijk alleen maar moeilijker uit te leggen.
Rotterdam als woestijn
Terug naar Rotterdam. Naast deze twee partijen (het stadsbestuur en de sector) is daar het landschap van Rotterdam, de voedingsbodem met zijn lage culturele participatiegraad en naoorlogse dictatuur van de wederopbouwarchitectuur. Een stad – het is mijn stokpaardje – waar iedere zichtbaarheid van jeugdcultuur in het straatbeeld ontbreekt met zijn keurig ingeframede cultuurposters, inclusief netjes afgedragen precariogelden. Er is een streng gehandhaafde € 300,- boete per verkeerd geplakte aankondiging van ‘iets leuks te doen’; een sticker, een poster, een flyertje. Een door de gemeente ingehuurde buitenlandse trendwatcher omschreef de stad onlangs in één woord: old. Ik vergelijk (cultureel) Rotterdam vaak met een woestijn waarin je, als je iets wil, zelf aan de gang moet: het zaadje zaaien, water geven, behoeden voor koude in de nacht en hitte in de zon. En dan, met veel doorzettingsvermogen en een beetje geluk, ontstaat er een prachtige karaktervolle plant of boom (meestal niet groter dan een bonsai). Een struik zonder weerga, zonder vergelijking en zonder precedent.
Organisaties zonder precedent en tegenhanger
De stad kenmerkt zich door individuele juweeltjes van energie zonder geschiedenis en zonder dat er een duidelijk gezamenlijk DNA –een common ground– zichtbaar is. Er is volstrekt geen continuüm van zowel energie (in termen van opgebouwde kennis) als doorgifte van verworven genetisch materiaal. Het is experimenteel knip en plakwerk met chromosomen. Kijk naar het rijtje popcentra aan het begin van dit artikel. Eigenlijk stuk voor stuk legendarische oorden met welluidende namen. Maar op zichzelf staand. En kortstondig. Koppel hieraan nieuwe initiatieven als Schieblock, Bird, Roodkapje, maar ook bedrijven als West 8, Atelier Van Lieshout en al die andere ‘typisch Rotterdamse’ organisaties en bedrijven die allemaal het kenmerk hebben dat ze eigenlijk helemaal nergens anders op lijken. Wat door de buitenwereld dan ook weer gezien wordt als grote kracht van de stad: karaktervolle en eigenzinnige organisaties zonder precedent en vergelijkbare tegenhangers. In plaats van een holle campagne als ‘Rotterdam World Port’, zou de stad er mijns inziens ook beter aan doen om ditunique selling point eindelijk naar voren te brengen: Rotterdam, City of Richard Hutten, City of ZUS, City of Baroeg, etc. Het stadsbestuur heeft echter steeds een tegenovergestelde boodschap. Hoogopgeleiden en festivalgangers zijn de doelgroepen. Het moet (nog) steeds schoon, heel en veilig zijn. Het dreunt door als een prima levensmotto voor een conciërge of stadswacht, maar het is volgens mij zo ongeveer het laatste waar een jongere aan denkt als hij of zij in de kracht van zijn leven staat.
Clubhuis voor de jeugd
Het ontbreken van een duidelijke collectieve Rotterdamse DNA-string op elk gebied, maar zeker die op het gebied van jeugdcultuur, de onmacht of onwil van de stad (in dit geval het vertegenwoordigende bestuur) en het innerlijke karakter en imago van de sector, maakt de discussie over een eventueel grootstedelijk ‘poppodium’ zo gecompliceerd en verklaart ook waarom er zoveel meningen zijn (waaronder die van mij dus ook). Om de impasse te doorbreken pleit ik voor een aantal acties en commitments: Ten eerste een volmondig JA van het gemeentebestuur om een initiatief tot een ‘clubhuis voor de jeugd’, in welke vorm ook serieus en gedurende langere tijd, goed en substantieel (financieel?) te ondersteunen – niet te initiëren! – ook in moeilijke tijden. Het blijkt dat de gemeente daarin heel capabel kan opereren als het gaat om zaken als de nieuwe Kuip, De Rotterdam van Koolhaas, het aanstormende collectiegebouw van Museum Boijmans Van Beuningen of om een extra injectie voor North Sea Jazz van het Havenbedrijf.
Excuus aan de Gabbers
Ik pleit voorts voor een officieel excuus van de gemeente Rotterdam ten aanzien van de Gabbers – om de goede wil te tonen – met een prachtig monument op de plek waar eens de Energiehal stond: een perpetuum mobile van een dansend figuur en jaarlijks een bosje bloemen of krans om deze subcultuur nooit te vergeten.
Ik pleit voor een serieus en inhoudelijk gesprek, zodat we begrijpen hoe ons DNA in elkaar steekt, we beseffen waar we als stad staan en we zonder holle popretoriek goede afgewogen analyses kunnen maken voor de toekomst.
Als we dan over de verschillen tussen deephouse en techhouse, postpunk en rock ‘n’ roll en al die andere subdivisies heen weten te stappen, dan kan het niet anders dat er iets nieuws, iets bijzonders, iets typisch Rotterdams zal ontstaan: Iets legendarisch en zonder precedent.
Wellicht is dat ons continuüm en ons kruis, want uiteindelijk moeten we het toch allemaal zelf regelen. (En waarschijnlijk ook weer sluiten). —HD