Architectuur

Het levend erfgoed van Rotterdam

Rotterdam staat terecht bekend om haar bijzondere architectuur. Maar er is meer dan gebouwen. Arno van der Hoeven verkent het immateriële erfgoed van 75 jaar culturele wederopbouw.
Door
Arno van der Hoeven

“Ik ben een bokser jongens”, briest de Rotterdamse zanger Pierre van Duijl op het podium van festival De Nacht van de Kaap. 'Ik ben van Boxing Crooswijk. Als je mij neerslaat blijf ik opstaan'. Even daarvoor dreigde hij nog boos het podium af te lopen. Zijn uitvoering van Jacques Brels chanson Amsterdam viel niet zo goed bij het Rotterdamse publiek. Dit tot grote onvrede van Van Duijl. Maar hij besluit het toch nog een keer te proberen. Met succes. In plaats van een fluitconcert volgt nu een daverend applaus.

Een mooi Rotterdams moment vond ik dit, toen ik het zag gebeuren op De Nacht van de Kaap. Schelden tegen het publiek (“Zijn jullie zo bekrompen, dan pleurt ik nu op!”), een verwijzing naar lokale bokscultuur, de Rotterdamse tongval van Van Duijl en toch ook weer die rivaliteit met Amsterdam.

Beleidsmakers zouden deze uitingen van lokale cultuur tegenwoordig beschrijven als immaterieel erfgoed. Een wat droog begrip, maar het vestigt wel de aandacht op een belangrijk onderdeel van de stedelijke cultuur: het levende erfgoed van de stad. Want naast het tastbare materiële erfgoed als gebouwen en monumenten zijn er ook nog de herinneringen, tradities en stadsdialecten die mensen aan elkaar doorgeven. Geen betere plek daarvoor dan De Nacht van de Kaap, het festival voor levensliederen en sterkte verhalen op Katendrecht. Hier wordt het roemruchte zeemansverleden van die wijk jaarlijks nieuw leven ingeblazen. Maar immaterieel erfgoed vinden we natuurlijk niet alleen op Katendrecht. Dit artikel beschouwt wat het immateriële erfgoed van 75 jaar wederopbouw betekent voor Rotterdam en welke initiatieven er zijn om dit zichtbaar te maken. Aan de hand hiervan zal ik ingaan op het belang van immaterieel erfgoed in een stedelijk omgeving. Daarvoor is wel eerst enige achtergrondkennis nodig over dit begrip.

Onvrede

Het Verdrag voor de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed werd in 2003 door UNESCO vastgesteld. Dit verdrag is een reactie op de onvrede over het eerdere Werelderfgoedverdrag van 1972. Met name in niet-westerse landen was er kritiek op de sterke nadruk dat het Werelderfgoedverdrag legt op de materiële dimensies van erfgoed. Op deze lijst vinden we wel gebouwen en natuurparken, maar geen tradities en lokale gebruiken. 

Het doel van het Verdrag voor de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed is dan ook om het ‘levende erfgoed’ meer aandacht te geven. UNESCO gebruikt daarvoor deze formele definitie: “Het immaterieel cultureel erfgoed betekent zowel de praktijken, voorstellingen, uitdrukkingen, kennis, vaardigheden als de instrumenten, objecten, artefacten en culturele ruimtes die daarmee worden geassocieerd, die gemeenschappen, groepen en, in sommige gevallen, individuen erkennen als deel van hun cultureel erfgoed.” Dit immaterieel erfgoed komt tot uitdrukking in bijvoorbeeld taal, podiumkunsten, rituelen, ambachten en feesten. Op UNESCO’s immaterieel erfgoedlijst staan onder andere het Perzisch nieuwjaars- en voorjaarsfeest Noroez en het Djemaa el Fna-plein in Marrakech. Die laatste beschermt UNESCO als een culturele ruimte met een grote verscheidenheid aan Marokkaanse tradities.

In 2012 ratificeerde Nederland het verdrag voor de bescherming van het immaterieel cultuur erfgoed. De motivatie van de toenmalige cultuurminister Plasterk was dat immaterieel erfgoed belangrijk is als een uitdrukking van lokale identiteiten en tegelijkertijd ook recht kan doen aan de culturele diversiteit in Nederland. Met de ratificatie verplicht de overheid zich om het bewustzijn van immaterieel erfgoed te vergroten en het daarnaast in kaart te brengen door middel van een inventaris. Op de Nationale Inventaris Cultureel Erfgoed van het Koninkrijk Nederland vinden we nu bijvoorbeeld de Nijmeegse Vierdaagse, carbidschieten in Drenthe en het ambacht van molenaar. De molenaar is zelfs bij UNESCO voorgedragen voor de Representatieve Lijst van immaterieel cultureel erfgoed van de mensheid. 

Bij ieder van de genoemde tradities heeft een organisatie zich ontfermt over een zogenoemd ‘Erfgoedzorgplan’. Het verdrag verordent dat de mensen die zich verbonden voelen met een bepaalde vorm van immaterieel erfgoed betrokken worden bij de bescherming ervan. Dat hangt samen met de aard van immaterieel erfgoed: mensen zelf zijn immers de dragers van bijvoorbeeld rituelen en tradities; zij zorgen dat het wordt doorgegeven. In het geval van het ambacht van de molenaar is dat het Gilde van Vrijwillige Molenaars. Zij beschermen een ambacht dat velen als een belangrijk onderdeel van de Nederlandse identiteit zien.

Feyenoordsupporters

Immaterieel erfgoed is echter niet onomstreden. Veel wetenschappers en beleidsmakers hebben zich al gebogen over de wenselijkheid van het beschermen van tradities. Antropologe Mariël Otten stelde bijvoorbeeld dat de Amsterdamse traditie om Feyenoordsupporters in elkaar te slaan niet noodzakelijk bescherming verdient. De kans dat het Gilde van Ajaxsupporters hiervoor een erfgoedzorgplan zal indienen is klein, maar het laat zien dat niet alle tradities per definitie goed zijn.

Een ander voorbeeld van een omstreden traditie is het sinterklaasfeest, dat in 2015 op voordracht van het Sint en Pietengilde op de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed is geplaatst. Het riep bij tegenstanders van de figuur van Zwarte Piet de vrees op dat zijn zwarte kleur nu bescherming zal krijgen.

Een ander kritiekpunt is dat het verdrag een ongewenst onderscheid creëert tussen materieel en immaterieel erfgoed. Die twee zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden. We beschermen monumenten (materieel) juist omdat ze zoveel betekenen (immaterieel). Erfgoedwetenschapper Laurajane Smith stelt daarom dat eigenlijk al het erfgoed immaterieel is. Ook cultuurhistorische landschappen en beschermde stadsgezichten krijgen pas betekenis door immateriële dimensies als herinneringen, emoties en verhalen over deze plekken. Het Rotterdamse Tuindorp Vreewijk krijgt bijvoorbeeld niet alleen bescherming vanwege haar architectuur, maar ook vanwege de bijzondere ontstaansgeschiedenis. Bewoners voelen zich sterk verbonden met deze wijk die 100 jaar geleden werd gebouw om de woonsituatie van arbeiders te verbeteren.

Stedelijke cultuur

Mede dankzij het nieuwe verdrag neemt de aandacht voor die immateriële aspecten van erfgoed toe. Toch laat immaterieel erfgoed zich niet altijd makkelijk identificeren; het is immers niet tastbaar. Dat probleem geldt nog sterker in de dynamische omgeving van een grote stad als Rotterdam. Veel mensen zullen bij immaterieel erfgoed eerder denken aan dorpen en landelijke omgevingen. De nationale inventaris versterkt dit beeld met tradities als de beiaardcultuur, de Tielsche kermiskoek en carbidschieten.

Het gebrek aan culturele diversiteit en stedelijke cultuur op de nationale inventaris bleef niet onopgemerkt door de huidige minister van Cultuur. In een beleidsbrief schreef Jet Bussemaker dan ook: “Hedendaags stedelijk immaterieel erfgoed, jongeren- en migrantenculturen zijn nog onvoldoende vertegenwoordigd in de nationale inventaris. Een stedelijk fenomeen als graffiti, gedragen door een gemeenschap en overgedragen van meester op leerling, kan als een moderne vorm van immaterieel erfgoed worden beschouwd.”

Om meer aandacht te vestigen op het immateriële erfgoed van steden organiseerde het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed twee studiedagen in Rotterdam. In Toko 51 aan de West-Kruiskade bespraken erfgoedprofessionals en wetenschappers grootstedelijke verschijnselen als straatvoetbal, graffiti en henna. De studiedagen hebben ertoe geleid dat de studenten van de Hogeschool Rotterdam werken aan een inventarisatie van immaterieel erfgoed op de West-Kruiskade. Ook is er een initiatief om het Zomercarnaval officieel voor te dragen voor de lijst van immaterieel cultureel erfgoed in Nederland.

Veel stedelijke tradities staan echter op gespannen voet met de formele procedures van deze nationale inventaris. Graffitispuiters zullen weinig behoefte hebben aan een erfgoedzorgplan. Ook kunnen we ons de vraag stellen of actief erfgoedbeleid wenselijk is voor straatcultuur. Maar als we loskomen van de focus op het beschermen van tradities, dan geeft immaterieel erfgoed wel degelijk een interessant beeld van de stedelijke cultuur. Voor een voorbeeld moeten we weer op Katendrecht zijn, bij Verhalenhuis Belvédère.

Verhalenhuis

Belvédère trekt zich weinig aan van de formele UNESCO definitie en procedures, toch noemen ze zich terecht het eerste huis voor immaterieel erfgoed in Nederland. Initiatiefnemers Linda Malherbe en Joop Reijngoud laten op vernieuwende wijze de relevantie van immaterieel erfgoed zien. Hun missie met het Verhalenhuis is om mensen en gemeenschappen in de hedendaagse stad zichtbaar te maken door middel van kunst, cultuur en persoonlijke verhalen. Dat doen ze bijvoorbeeld met de expositie De verhalen van onze Straat. Hierin ligt de nadruk op de verhalen van de oorspronkelijke en nieuwe Katendrechters. Een eerdere tentoonstelling presenteerde het erfgoed van de legendarische Kilima Hawaiians, de muziekgroep die haar roots op Katendrecht had. 

Een andere manier waarop het Verhalenhuis aandacht geeft aan het immateriële erfgoed van de stad zijn de zogeheten volkskeukens. Volksgerechten zijn typerend voor specifieke culturen en worden doorgeven van generatie op generatie. Tijdens de volkskeuken van het Verhalenhuis koken Rotterdammers hun favoriete gerecht en delen persoonlijke verhalen over bijvoorbeeld hun migratiegeschiedenis. Belvédère vestigt zo de aandacht op het immaterieel erfgoed van de stad, maar zonder een geforceerde agenda van traditiebehoud. Het draait om ontmoetingen, niet om erfgoedzorgplannen. 

Het onderkomen van het Verhalenhuis laat ook weer zien dat de materiële en immateriële dimensies van erfgoed onlosmakelijk verbonden zijn. Dit monument op Katendrecht vertelt namelijk zelf ook een verhaal. In het gebouw huisde onder meer een jazzclub en een worstelarena. Tijdens de oorloog doken de Rotterdamse kunstenaar Wally Elenbaas en zijn Joodse vrouw onder op de bovenverdieping van het pand. Dankzij de inzet van vele vrijwilligers veranderen nu steeds meer verdiepingen van het gebouw in plekken waar men verhalen kan horen en delen. Zo komt er nog een verhalenstudio waar mensen hun levensverhalen kunnen laten optekenen.

Maar Belvédère gaat ook de stad in om verhalen te verzamelen. Tijdens de manifestatie Rotterdam Viert de Stad reizen ze rond met een Verhalenkeet. Hierin kunnen Rotterdammers vertellen over hun beleving van de wederopbouw. De verhalen geven een beeld van hoe de Rotterdammers aankijken tegen deze immer veranderende stad.

Museum

Een andere plek waar het immateriële erfgoed van de stad zichtbaar wordt is natuurlijk Museum Rotterdam. Net als in het Verhalenhuis zien we hier een sterkte focus op de wijze waarop Rotterdammers de stad ervaren. In hun nieuwe onderkomen in het Timmerhuis plaatst het museum gewone Rotterdammers letterlijk op een voetstuk. In de tentoonstelling Rotterdammers en hun stad zien we beelden van onbekende Rotterdammers zoals Kamen, Max en Zeynep. Bij de beelden lezen we hoe zij bijdragen aan de stad als bouwvakker, stadstuinder en kledingontwerpster. Het museum is zo op zoek naar een vorm van erfgoed die niet alleen de nadruk legt op historische objecten, maar ook op stedelijke ontwikkelingen en immateriële dimensies zoals de identiteit van de stad. 

 In de eerdere tentoonstelling Echte Rotterdammers – wie denken we wel dat we zijn? (oktober 2013 – maart 2014) verkende het museum bijvoorbeeld de herkomst van typisch Rotterdamse eigenschappen als ‘niet lullen maar poetsen’. In het vervolg op deze tentoonstelling, Echte Rotterdammers - Wat maken we nou?, ging het museum op zoek naar wat Rotterdammers zoal maken. Dit varieert van 3d-printen tot hoedenmaken, en van meubelontwerp tot stadstuinieren. Veel van de ambachten die de tentoonstelling liet zien zijn goede voorbeelden van immaterieel erfgoed; traditionele maakprocessen waarbij kennis en vaardigheden essentieel zijn. De tentoonstelling toonde zo dat ambachten nog springlevend zijn in de hedendaagse stad.

Museum Rotterdam noemde dit een participatietentoonstelling. In de tentoonstellingsruimte, voor de gelegenheid ingericht als werkplaats, stonden de makers en hun producten centraal en konden bezoekers actief meedoen aan het maakproces. Het zijn dus niet alleen tentoonstellingen over mensen, maar ook met mensen. Net als het Verhalenhuis wordt het museum zo een ontmoetingsplek waar bezoekers betekenis geven aan het heden, verleden en toekomst van de stad. 

DIG IT UP

Een belangrijk onderdeel van de stadscultuur is het immaterieel erfgoed van het culturele leven. UNESCO benoemt expliciet de podiumkunsten als een cultuurvorm waarin immaterieel erfgoed tot uiting komt. Met de stichting DIG IT UP, waar ik als bestuurslid bij betrokken ben, vestigen we de aandacht op de rijke cultuurgeschiedenis van Rotterdam. De missie die oprichter Evan van der Most heeft met de stichting is om te laten zien dat er in de afgelopen 75 jaar ook sprake is van een culturele wederopbouw van de stad. Dit komt tot uitdrukking in cultuurvormen als dans, theater en muziek.

Met het project Het Geluid van Rotterdam belichten we specifiek het muzikale erfgoed van de stad. Daarvoor gaan we dit jaar een online archief ontwikkelen dat in beeld en geluid een overzicht geeft van de Rotterdamse muziekcultuur. Dit geeft oudere Rotterdammers de kans om herinneringen op te halen aan verdwenen podia als Nighttown, Parkzicht en HAL 4. Jongere Rotterdammers ontdekken hier hoe hedendaagse genres geworteld zijn in het verleden. Een genre als hiphop kent in Rotterdam inmiddels een traditie van meer dan 25 jaar. Als een vorm van levend erfgoed geven hiphoppers de techniek van het rappen door aan volgende generaties. In straattaal geven zij zo uitdrukking aan hun beleving van de stad.

Uiteraard krijgt ook gabberhouse een plek in Het Geluid van Rotterdam. Dit genre is voor velen onlosmakelijk verbonden met het rauwe karakter van Rotterdam. Niet voor niets vinden we een grote foto van een gabber in de tentoonstelling van Museum Rotterdam. Daarnaast behoren natuurlijk de vele Rotterdamse festivals tot het immateriële erfgoed van de lokale muziekcultuur. Met toonaangevende festivals als het Zomercarnaval, Metropolis en North Sea Jazz is Rotterdam een echte festivalstad geworden.

Een andere wijze waarop we met DIG IT UP het culturele leven van Rotterdam willen belichten is de Rotterdamse Zolder Vondsten (RoZoVo). Cultuur is dan weliswaar vaak immaterieel, het laat wel veel materiële sporen na. Met RoZoVo willen we die sporen veiligstellen voordat ze verloren gaan. In een serie publieksbijeenkomsten krijgen Rotterdammers daarom de kans om hun foto’s en video’s van het culturele leven van Rotterdam voor te leggen aan experts (zie rottop.nl/rozovo). Bijzondere vondsten digitaliseren we of dragen we over aan het stadsarchief. 

Bij de eerste bijeenkomsten kwamen Rotterdammers al met veel mooi beeldmateriaal: foto’s die zijn genomen bij concerten die het Rotterdams Philharmonisch Orkest gaf in de Rivièrahal van Diergaarde Blijdorp toen de Doelen nog niet af was, videobeelden vanuit de kabelbaan die tijdens de wederopbouwmanifestatie C70 in de binnenstad stond en foto’s van de Binnenstadsdagen, die vanaf 1976 de opvolger waren van de traditionele Wederopbouwdagen

Daarnaast vond DIG IT UP op de zolder van Mojo-oprichter Berry Visser 9.000 nooit eerder afgedrukte portretten van bezoekers van Pandora’s Music Box. Alle bezoekers van dit experimentele festival, dat in 1985 in de Doelen plaatsvond, werden bij binnenkomst gefotografeerd. Na de bekendmaking van deze vondst kwamen veel reacties binnen van mensen die zichzelf of anderen herkenden. Bezoeker Onno Post schreef: “Ik herken mezelf op een van de Pandorafoto’s (kuif, rode jack, bloemenshirt). Wat gaaf. Goed herinneringen komen weer boven.” Op vergelijkbare wijze willen we ook andere herinneringen aan de culturele geschiedenis van Rotterdam de aandacht geven die ze verdienen.

Tot besluit

Sinds de Nederlandse ratificatie van het Verdrag voor de bescherming van het immaterieel cultuur erfgoed neemt de aandacht voor deze vorm van erfgoed sterk toe. Veel belangstelling gaat hierbij uit naar de nationale inventaris van immaterieel erfgoed in Nederland. Deze lijst kent echter ook nadelen: plaatsing op de nationale inventaris vereist een erfgoedzorgplan om die traditie te beschermen en een organisatie die deze bescherming op zich neemt. Daardoor zullen alleen vormen van immaterieel erfgoed op de lijst komen die voldoen aan de strenge criteria van UNESCO. Een vermelding op de lijst kan zelfs ronduit onaantrekkelijk zijn, want het betekent een formalisering van cultuur. Het verandert levende cultuurvormen in statische tradities die bescherming krijgen. Zeker in de dynamiek van de grote stad lijkt het verdrag daardoor soms zijn doel voorbij te schieten.

Maar als we buiten de formele criteria en de nationale inventaris kijken, zoals ik in dit artikel heb getracht te doen, blijken er wel degelijk veel interessante initiatieven te zijn in Rotterdam: In Verhalenhuis Belvédère zorgt immaterieel erfgoed voor ontmoetingen tussen de verschillende gemeenschappen, DIG IT UP vestigt de aandacht op het immateriële erfgoed van het culturele leven en Museum Rotterdam liet in een tentoonstelling zien dat ambachten nog steeds springlevend zijn in maakstad Rotterdam. In de hedendaagse economie is er zelfs een herwaardering van het ambachtelijk maken; liever een lokaal gebrouwen biertje dan massaproductie.

Gezamenlijk leggen de genoemde voorbeelden de nadruk op de beleving van de stad. Immaterieel erfgoed verschuift de aandacht van de gebouwen naar de activiteiten die er plaatsvinden en de verhalen die Rotterdammers delen. Daarbij stellen de besproken initiatieven de mensen die de stad maken centraal. Ze geven een positieve boodschap over de kracht van Rotterdammers om samen te werken aan de stad. De manifestatie Rotterdam Viert de Stad sluit aan bij deze optimistische blik. Het markeert een nieuwe hoofdstuk in de geschiedschrijving van Rotterdam door zich te richten op het levende erfgoed van de wederopbouw: de vele nieuwe lokale tradities, festivals en initiatieven die de afgelopen 75 jaar ontstonden en die we met trots doorgeven aan volgende generaties. Immaterieel erfgoed geeft dus kleur aan de stad. Het zorgt voor een extra betekenislaag boven op de gebouwde omgeving van Rotterdam. Het is erfgoed dat vaak niet eens een erfgoedzorgplan nodig heeft, want Rotterdammers dragen het als vanzelfsprekend aan elkaar over.

Over de auteur Arno van der Hoeven is als universitair docent verbonden aan de afdeling Media en Communicatie van de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2014 promoveerde hij op een proefschrift over popmuziekerfgoed. Naast zijn onderzoeks- en onderwijsactiviteiten is Arno voorzitter van de Rotterdamse erfgoedstichting DIG IT UP.

Misschien vind je dit ook leuk