Column

Honderd jaar geleden

Column
Door
Erik Beenker
Mar 1, 2019

Honderd jaar geleden

In 1989 stond ik met twee dochters van mijn oom uit Amerika voor het gebouw van de Holland Amerika Lijn, het tegenwoordige hotel-restaurant New York. Het gebouw – toen niet meer in gebruik zager desolaat uit, net als de rest van de Kop van Zuid, een rommelig havengebied. De vrouwen huilden. Ook al was hun vader ruim vijf jaar eerder overleden, dat dit het punt was van waar hij ooit naar Amerika vertrok greep hen aan. Ik moest er aan denken bij het lezen van het plan van Wim Pijbes voor een landverhuizersmuseum in de Fenixloods op Katendrecht. Ik denk dat het een goed idee is en levensvatbaar. Ook omdat er samengewerkt gaat worden met het befaamde museum op Ellis Island in New York dat een indrukwekkende beeld geeft van migratie naar Amerika. Ik hoop wel dat de focus niet alleen gericht zal zijn op migratie vanuit Nederland naar Amerika, maar op de hele geschiedenis van migratie, dus ook migratie naar Nederland. Hoe goed zou het bijvoorbeeld niet zijn als jonge nationalistische Turken, die met Turkije dwepen als het beloofde land, zouden kunnen lezen en zien waarom Turken ooit zo massaal uit hun heilstaat naar Europa vertrokken. Misschien zorgt het voor enige nuancering in hun vaak antiwesterse standpunten. Migratie zou trouwens ook een goede invalshoek zijn voor reguliere historische musea, goed voor meer dynamiek en een publiek van nieuwe Nederlanders. Volksverhuizing/migratie is in elk geval een fenomeen van alle tijden waar iedereen mee te maken heeft.

Honderd jaar geleden vertrokken de twee broers van mijn moeder uit hun geboortestad Groningen via Rotterdam uit Nederland. De een ging oostwaarts, naar Nederlands-Indië en de ander naar het westen, naar de Verenigde Staten. Ze zagen in Nederland geen toekomst. Maar was zo’n economisch motief de enige reden voor hun vertrek? Niet voor oom Hendrik, zo ontdekte ik later, wel voor Klaas, de jongste broer. Hij ging naar Amerika om de boerderij over te nemen van een kinderloos gebleven oom naar wie hij bovendien vernoemd was. Ze liggen nu naast elkaar op een kerkhof in Michigan; oom Klaas naast oom Klaas. Zelfs de zerken zijn vrijwel identiek.

Mijn moeder was dertien toen haar broers vertrokken en ze verzamelde, net als zoveel andere meisjes in die tijd, prentbriefkaarten. Er werden prachtige albums mee gevuld, de schutbladen versierd met zwierige Jugendstilmotieven. In haar album zit ook de prentbriefkaart die de broers vlak voor hun vertrek uit Rotterdam stuurden; een kaart van de toen kersverse Nieuwe Binnenweg. Daar zaten ze in een logement. Met een kruisje gaven ze aan waar. Het was het stuk Nieuwe Binnenweg dat maar aan één kant bebouwd was. Aan de overkant lagen toen nog de weilanden van het Land van Hoboken. Aan de hand van de prentbriefkaarten kan een deel van de familiegeschiedenis gevolgd worden. Voor wie waren de kaarten, wie waren de afzenders en wat werd er gecommuniceerd, een woord dat toen gelukkig nog niet bestond. Vlak voordat mijn moeder Alzheimer kreeg en nog jaren verder zou leven zonder ooit nog iets te zeggen, hebben we samen de prentbriefkaarten in haar album nog eens bekeken, maar nu vooral de adreszijde. De meest kaarten kwamen van familieleden als persoonlijke groet uit het dorp waar ze woonden, of ter herinnering aan uitstapjes naar verre bestemmingen als Kampen, Delfzijl, Winschoten of zelfs Utrecht, maar er waren ook veel kaarten met een amoureuze boodschap.

Het meest verbazingwekkend was dat veel van die kaarten bestemd waren voor de oudere zus van mijn moeder, tante Hermina. Ze is haar hele leven ongetrouwd gebleven, woonde op zichzelf in een groot huis, had daar een naaischool en maakte kostuums voor dames uit de betere kringen. Zelf was ze altijd tiptop gekleed, al was het niet volgens de laatste mode. Ik heb nog steeds haar joyeuze hoedje met pantermotief waarmee ze zich in de het straatbeeld en bij kennissen liet gelden. Die kennissen waren uitsluitend vrouwen en romans van Anna Blaman waren haar niet vreemd. Nu bleek plotseling dat er ooit een man in haar leven was geweest. Hij stuurde veel kaarten, soms meerdere per week. Hij moet smoorverliefd geweest zijn, maar plotseling hield het op. ‘Heeft ze het uitgemaakt?' Nee, was het korte antwoord van moeder, ‘hij is aan de Spaanse griep overleden. Ze heeft nooit meer een andere man gewild.’ De laatste kaart was afgestempeld in begin 1919. De Vrede van Versailles werd getekend, maar Spaanse griep heerste nog. Hoe gruwelijk het bloedbad van de Eerste Wereldoorlog ook was, de griepepidemie overtrof de oorlog ruimschoots in het aantal slachtoffers. Hij was er een van.

Er was dat jaar nog meer liefdesverdriet in de familie. Ook oom Hendrik, eveneens tot aan zijn vroege dood vrijgezel, ontving kaarten met hartjes en sentimentele tafereeltjes. Maar van wie? Behalve de adressering viel er verder niets te lezen. Moeder wist waarom. ‘Het was een Belgische vluchtelinge uit Wallonië. Ze zat in een opvangkamp en Hendrik heeft haar daar ergens ontmoet. Het was zijn grote liefde, ze zouden trouwen, maar toen de oorlog voorbij was, heeft ze het uitgemaakt en is naar België vertrokken. Het was enorme klap voor hem. Ik weet zeker dat hij uit liefdesverdriet en om haar te vergeten naar Nederlands-Indië is gegaan. Eigenlijk wilde Hendrik haar kaarten verscheuren, maar omdat ze al in mijn album zaten, wilde hij me dat niet aandoen. Gelukkig had ze alle kaarten met potlood geschreven. Hendrik heeft toen alles wat ze schreef uitgegomd en ik mocht hem daarbij helpen. Ik kon toch nog geen Frans lezen.’

Misschien vind je dit ook leuk