‘Wollt ihr den totalen Design?’ Ja, dat was lachen toen Wim Crouwel, grafisch ontwerper en directeur van ontwerpbureau Total Design, aan het eind van de jaren zeventig in felle discussies over de nieuwe lelijkheid door columniste Renate Rubinstein en medestanders voor fascist werd uitgemaakt. Wegens zijn radicale typografie en vooral door zijn omstreden computeralfabet - het enige alfabet dat een ondertiteling behoeft, zoals tegenstander Piet Schreuders ooit opmerkte - was Crouwel de ideale kop van jut in het debat over het door velen, vooral in linkse literaire kringen, verfoeide modernisme. Maar kijk nu, bij zijn overlijden in oktober van dit jaar: wat een eerbetoon, wat een erkenning voor Crouwel! Paginagrote necrologieën in dagbladen, aandacht in televisiejournaals en een uitgebreide documentaire over zijn leven en werk die speciaal voor deze gelegenheid gemaakt leek. En dat was ook wel een beetje waar. Geveld door de ziekte van Parkinson, een lijdensweg, was het op het laatst een kwestie van aftellen, de kroniek van een aangekondigde dood. Toch werd hij nog bijna 91 jaar.
In al dat eerbetoon was opvallend weinig aandacht voor zijn rol als directeur van Museum Boijmans Van Beuningen (toen nog geschreven als Boymans - van Beuningen) van 1985 tot eind 1993. Misschien wel omdat Crouwel zelf dit waarschijnlijk niet de meest geslaagde episode in zijn leven vond. Ik heb het hem nooit kunnen vragen.
Het was Crouwel die me destijds overhaalde in het museum te komen werken. Ik gaf er mijn baan als kunstredacteur bij de Volkskrant voor op en werd Hoofd Educatie & Communicatie. Pas daarna leerden we elkaar beter kennen. Ondanks een fors leeftijdsverschil, bleken we een gemeenschappelijk verleden te hebben; allebei waren we in Groningen geboren, gingen naar dezelfde kerk en dezelfde kunstacademie en ook deelden we eenzelfde gevoel voor humor. Een tijdlang was ik een soort huisvriend - maar na een hevige aanvaring in een stafvergadering was dat in een klap afgelopen. Crouwel was woedend en diep beledigd.
Als grafisch vormgever had Crouwel ook op het persoonlijke vlak zo z’n stilistische opvattingen. Behoorde je tot de intimi dan schreef hij zijn briefjes in een vloeiend lopend handschrift, formele contacten deed hij af in blokletters. De dag na ons conflict - ik had een vergelijking gemaakt tussen zijn logo voor Van Gend en Loos (een lege kubus) en zijn plannen voor een reorganisatie - lag er een briefje op mijn bureau. In blokletters stond er: ’Erik, vanaf nu wordt persoonlijk contact niet meer op prijs gesteld.’ Het is nooit meer goed gekomen. Als journalist had ik geen idee van museale organisatiestructuren. Die bleken, en niet alleen bij Boymans, nogal hiërarchisch te zijn. Er was sprake van een standenstelsel met aan het hoofd een onfeilbare directeur. ‘Musea zijn de laatste dictaturen op het westelijke halfrond’ betoogde ik al snel. Maar toch, vergeleken met later opgedane ervaringen blijkt de periode Crouwel juist heel enerverend te zijn geweest. Iedereen kon z’n ding doen - al bestond die uitdrukking toen nog niet. Veel vrijheid, maar wel binnen bepaalde grenzen.
Bij zijn benoeming maakte Crouwel duidelijk dat hij, omdat hij niet over een kunsthistorische achtergrond beschikte, geen inhoudelijke directeur zou zijn, meer manager. Mister Gridnik (de titel van de tentoonstelling die het Stedelijk Museum nu aan hem wijdt, door zijn voorliefde voor het grid) had ook hiervoor een structuur bedacht, een raster. Het kwam er op neer dat hij iedereen en met name de conservatoren respecteerde in hun vakkennis; daar kon en wilde hij niet over oordelen. De grenzen waarbinnen iedereen kon opereren, was het overleggen van een sluitende begroting. Dat was zo ongeveer het enige criterium. Daarin was hij heel consequent.
Het vreemde was dat Crouwel, hoewel wereldberoemd grafisch vormgever, als directeur van Boymans - van Beuningen niet de catalogi, affiches, logo’s etc. van het museum ging ontwerpen zoals hij dat eerder voor het Van Abbemuseum en het Stedelijk Museum had gedaan. Hij had in dat opzicht in de voetsporen kunnen treden van een illustere voorganger als Sandberg, maar om de een of andere reden wilde hij dat niet. Als vormgever beperkte hij zich tot het inrichten van enkele tentoonstellingen zoals het befaamde Holland in Vorm, een van de weinig exposities waarvoor hij zelf het initiatief nam en de geniale styling van Schatten van de Tsaar, De Verboden Stad en de Van Dongen tentoonstelling. Wat grafische vormgeving betreft, wilde hij jonge Nederlandse vormgevers een kans geven. Mart Warmerdam en Reinoud Homan werden uitverkoren.
Ze gingen voortvarend aan de slag, beiden met een eigen stijl en met succes, een aantal catalogi werd bekroond. Toch trok Crouwel ineens de stekker eruit. Ze werden aan de kant gezet. Ze waren verbijsterd. Ik heb nog een bemiddelingspoging gedaan. Op een zaterdagmiddag kwamen we bijeen in de ruime directiekamer. Crouwel had alle catalogi van hen op de vloer uitgespreid en zei: ‘Ik weet best dat hier prijswinnende catalogi bij liggen, maar wie zegt mij dat dit catalogi van museum Boymans zijn?’ Dat was het punt. Crouwel wilde eenheid van stijl, zoals hij vroeger zelf voor bedrijven had gedaan. Zijn uitgangspunt voor de vormgeving van catalogi van het Stedelijk Museum destijds was dat ze stuk voor stuk beschouwd konden worden als afleveringen van een tijdschrift binnen het stramien van een bepaalde, duidelijk herkenbare layout. Homan en vooral Warmerdam, representanten van een nieuwe generatie met andere opvattingen, hanteerden een andere stijlopvatting. Met name Warmerdam wilde de tekst lezen, weten wat er tentoongesteld werd en op basis daarvan koos hij papiersoort, lettertype, layout. Crouwel gruwde daarvan, vond het een romantische benadering waar hij niets van moest hebben. De bemiddeling liep op niets uit.
Een paar weken later werd 8vo, een Brits ontwerpbureau, ingeschakeld. In hun vormgeving waren de rasterlijnen, de structuur, het grid, waar Crouwel zo dol op was, naar boven gehaald en zeer bepalend voor hun layout. Ik was verbijsterd door zijn keuze. ‘Maar Wim, hoe moeten die mensen de catalogi vormgeven. Ze kunnen niet eens Nederlands lezen!’ ‘Des te beter!’ zei hij met een schaterende, schreefloze lach want wat Wim ook was en deed: hij had humor en flair.
Bij zijn afscheid werd, zoals de museale traditie in Nederland is - elke directeur kiest zijn eigen grafische vormgevers - het contract met 8vo beëindigd. Hun laatste bijdrage was een brochure over hun werk. Een journalist ging voor een interview naar Londen. Zijn tekst werd vervolgens door hen gelayout. Ze hadden zich groots uitgeleefd, een afscheid in stijl; letters en lijnen dansten headbangend door elkaar heen in een alles overwoekerende rasterstructuur. Ook voor wie zijn best deed: het bleef onleesbaar. De autonomie van grafische vormgevers ten top. Hun vormgeving was de message. Bijna als in Crouwels computeralfabet. De brochure bleef onverkocht, de oplage is vrijwel geheel gedumpt. Waarschijnlijk heeft Crouwel hard gelachen: ‘Des te beter.’