In het afgelopen jaar heeft Adusei-Poku zich ingezet om een brug te slaan tussen het artistiek programma van Witte de With en haar academische interesses, waarbij ze diverse momenten van uitwisseling over de Zwarte identiteit ontwikkelde tussen de creatieve sector en de academie. De sluitsteen van haar Fellowship was de tentoonstelling NO HUMANS INVOLVED, die 22 mei opende en liep tot 16 augustus 2015. Adusei-Poku was co-curator van de tentoonstelling die draaide om het werk van het multidisciplinaire kunstenaarscollectief HOWDOYOUSAYYAMINAFRICAN?NO HUMANS INVOLVED toonde uiteenlopende media, waaronder geluidsinstallaties, drukwerk, video, beeldhouwwerk en multimedia installaties, en onderzocht hoe het Zwarte lichaam en de Zwarte identiteit voortdurend ondermijnd worden. De centrale vraag hierbij was: “Wat betekent het om mens te zijn in een wereld waarin de menselijkheid van Zwarte mensen voortdurend betwist wordt?” Deze vraag is des te dringender gezien actuele incidenten van politiegeweld en raciale conflicten, niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook in Nederland (denk aan de schietpartij in Charleston en de dood van Mitch Henriquez in Den Haag deze zomer). Tijdens dit project werkte Adusei-Poku nauw samen met het team van Witte de With Center for Contemporary Art om een debat te creëren tussen spelers in het culturele en educatieve veld van Rotterdam over de onderwerpen van de tentoonstelling, om de noodzaak voor een eigen discours over culturele diversiteit te onderzoeken en te zien wat er nodig is om dit te genereren. Adelheid Smit, PR en Communicatie Associate bij Witte de With, was betrokken bij dit proces en verzorgde de communicatie over de inhoud van de tentoonstelling voor het Nederlandstalig publiek. In de volgende conversatie bespreken Nana Adusei-Poku en Adelheid Smit het proces naar en de uitkomst van de tentoonstelling, vooral binnen de Nederlandse en Rotterdamse context. AS: We hebben tijdens het project veel discussies gehad over verwoording en contextualisering. Wat denk je achteraf gezien dat de obstakels waren en hoe zijn we daar mee omgegaan? Heb je het idee dat we stappen hebben gemaakt en wat denk je dat de volgende stap is?
NAP: Ja zeker, de verwoording was een van onze grootste uitdagingen. De discussie die ik me het meest levendig kan herinneren, was dat we niet wisten hoe we met de term Black Diaspora moesten omgaan, toch? De hindernis daarbij was de vertaling van Black, maar ook van Diaspora. Black of ‘Zwart’ heeft zich in Nederland niet tot een politieke term ontwikkeld zoals dat wel het geval is in de VS, Engeland en de laatste twintig jaar ook in Duitsland. Diaspora wordt daarnaast weer vooral geassocieerd met de Joodse Diaspora, wat me in het begin verbijsterde, aangezien het zo’n belangrijk begrip is in postkoloniale theorie, sinds Paul Gilroys boek The Black Atlantic uit 1992. Voor mij is het moeilijk om in te schatten of we met de tentoonstelling stappen hebben gemaakt aangezien mijn moedertaal niet Nederlands is; bovendien zie ik die niet door de ogen van de bezoeker. Het is een belangrijk proces geweest voor het project en onze samenwerking, waarmee ik bedoel dat we een bewustzijn hebben gecreëerd over de complexiteit van de taal en het postkoloniale discours binnen Witte de With, dat is al een vooruitgang, denk je niet? Ik bedoel niet dat dat bewustzijn er eerder niet was of is, maar ik heb veel geleerd door onze gesprekken. Wat denk je zelf? Zouden we dit proces misschien transparanter voor andere instituten in Rotterdam moeten maken?
AS: Ik ben het met je eens dat de begrippen Black en Diaspora niet gebruikt worden als politieke termen, omdat die woorden sterk geladen zijn door hun historie: Black of Zwart voelt als een stigma omdat het woord zo vaak negatief is gebruikt, en Diaspora heeft vanuit de Nederlandse geschiedenis inderdaad een sterke relatie met de Joodse beweging richting Israël. Wat dergelijke woorden ook lastig maakt om ze als politieke termen te gebruiken is volgens mij het nog steeds heersende idee dat we binnen onze multiculturele samenleving überhaupt geen onderscheid zouden moeten maken, hoe naïef dat ook klinkt. Voortkomend uit de stappen die zijn gemaakt op het gebied van culturele diversiteit in de jaren ’80 en ’90, lijkt het idee vaak te zijn: “Culturele diversiteit hebben we allang gehad, laten we vooral niets zeggen wat onze homogeniteit kan doorbreken”. Uiteraard is recentelijk wel gebleken dat dit een illusie is, zeker na de rellen in Den Haag lijkt het onderwerp weer op de agenda te komen. Een ander kenmerk van de Nederlandse omgang met culturele diversiteit is dat we niet spreken in huidskleuren, maar mensen categoriseren aan de hand van hun culturele achtergrond: we zeggen dus niet dat iemand zwart is, maar dat hij Surinaams is (ook al komt hij zelf helemaal niet uit Suriname en zijn ouders ook niet). Uiteraard is het Nederlandse idee van niet-Nederlands of “allochtoon”, zoals we het half politiek correct noemen, volledig op ras gestoeld: de “allochtoon” wordt alleen zo bestempeld vanwege zijn uiterlijke verschijning, een blonde Engelsman is net zo goed niet-Nederlands maar zal nooit omschreven worden als allochtoon. Wat betreft vooruitgang, door termen als Zwart en Diaspora regelmatig te hanteren en bespreken is voor mij hun betekenis verschoven. Ik denk dat dat de eerste stap ook is: een vocabulaire onderzoeken en ontwikkelen en dat vervolgens actief gebruiken, jezelf de woorden eigen maken. Dat laatste geldt wellicht nog sterker voor blanke mannen en vrouwen, om het gevoel te krijgen dat dit ook hun discours is. En dit vocabulaire delen met andere – en de eerlijkheid dient te zeggen, vooral Blanke – culturele instituten in Rotterdam lijkt me zeker noodzakelijk. Als we even teruggaan naar de bezoekers van de tentoonstelling, de ontvangers zogezegd, wat denk je dat de tentoonstelling uiteindelijk communiceerde? Hoe verhoudt NO HUMANS INVOLVED zich tot de Rotterdamse en Nederlandse problematiek rondom culturele diversiteit?
NAP: Ik kan niet zeggen dat de tentoonstelling een eenduidige boodschap of communicatie uitdrukte, voor mij was de expositie meer een soort intieme dialoog. Het werk thewayblackmachine bekritiseerde natuurlijk de manier waarop politiegeweld tegen Zwarte lichamen wordt weergegeven in de Amerikaanse media, maar de recente dood van Mitch Henriquez doet beseffen dat we met dit probleem ook in Nederland, en ik zou zeggen in Europa, te maken hebben. Ik denk dat het belangrijk is om te begrijpen dat Culturele Diversiteit overal verband mee houdt, of er nu gekleurde personen onderdeel van een tentoonstelling zijn of niet. Sinds de jaren ’90, met de opkomst van het neoliberalisme is Diversiteit een belangrijke tendens in politieke kringen, in de zin dat Diversiteit vaak wordt gebruikt voor het promoten van bepaalde politieke agenda’s, zonder dat daarbij echt gekeken wordt naar de kern van ongelijkheid. Deze instrumentalisering van Diversiteit zie je bijvoorbeeld terug in speciale programma’s die gemaakt zijn om etnische diversiteit binnen organisaties te vergroten, maar diversiteit wordt daarmee een indicatie van anders zijn. Oftewel, iedereen die niet behoort tot de dominante, blanke norm wordt bestempeld als anders, waardoor traditionele hiërarchieën in onze samenleving gewoon worden gereproduceerd. Voor mij is het vooral belangrijk dat bewustzijn ontstaat dat verschillen erkent zonder hiërarchieën te creëren, dat dit bewustzijn de kennis en esthetiek stimuleert van mensen die normaliter tot de periferie worden teruggedrongen. Wat de tentoonstelling in elk geval teweegbrengt is een hoop onzekerheid onder bezoekers die niet eerder met dit onderwerp in aanraking zijn gekomen. Volgens mij is dit een productieve staat van onzekerheid, die hopelijk nieuwsgierigheid oproept om meer te leren. Een van de vaak terugkerende tegenstrijdigheden van die onzekerheid is dat de discoursen rondom Gender, Queer, post- en dekolonisatie buiten de mainstream – oftewel de populaire cultuur en politiek – zijn gehouden, terwijl Zwarte beeldende kunsten (Black Arts) toch zo enorm gegroeid zijn. Kenners van die discoursen zijn slecht vertegenwoordigd binnen ons onderwijssysteem, (inter)nationale politiek, maar ook in theaters en musea. Daarom is het voor zowel instituten als individuen zonder voorkennis moeilijk om deze discoursen te begrijpen.Aan de andere kant heb ik zoveel positieve feedback gehad, zoveel mensen menen dat het discours rondom rassenproblematiek veel meer besproken moet worden in Nederland, dat ik me sterk aangemoedigd voel om aandacht voor dit onderwerp te blijven vragen.
AS: Uiteindelijk was de tentoonstelling vooral een ervaring, een fysieke ervaring, mensen reageren sterk op het betreden van de installaties, de geluiden en de duisternis van de tentoonstelling. In dat opzicht denk ik niet dat de afstand tot de discoursen die je noemt erg problematisch was voor het waarderen van de tentoonstelling, maar ik denk wel dat een dieper begrip aan sommige bezoekers voorbij ging, ook door de vele referenties naar Afro-Amerikanen en de Amerikaanse context. De onzekerheid die je noemt kan nieuwsgierigheid opwekken, maar er is een fijne grens tussen nieuwsgierig worden en je verloren voelen, het gevoel krijgen dat dit niet jouw verhaal is. Ik denk dat Witte de With een plek is die voor die onzekerheid moet gaan en juist die onderwerpen moet aankaarten die eerder genegeerd werden of obscuur waren. Gedurende onze korte geschiedenis van 25 jaar hebben we vaker aandacht gevraagd voor onderwerpen en kunstenaars die enkele jaren later mainstream werden, dus laten we hopen dat deze tentoonstelling hetzelfde effect zal hebben. Recentelijk lijken de Nederlandse media dit onderwerp ook steeds meer te omarmen (ook al is dat nog vaak vanuit een Amerikaanse perspectief), dus de Zwarte identiteit weet langzaam ook weer zijn weg te vinden in de Nederlandse samenleving. In de muziek zag je dit recentelijk terug in de clip Zo doe je dat van Fresku, waarin hij zichzelf wit schildert en met teksten als “Hilversum wil blanke rappers perse. Geen blackface, nigga” commentaar geeft op het gebrek aan muziek van gekleurde rappers op onder andere radio 3FM. In het nieuws kwam het onderwerp onder andere ter sprake in het NRC Handelsblad. In deze krant wist een recensie van diverse Afro-Amerikaanse publicaties door Guus Valk met de titel Nigger, are you crazy? Hoe vernietig je de zwarte identiteit van 31 juli 2015 in Amerika nog een kleine rel te genereren en in de Groene Amsterdammer (op 15 juli jl. verscheen het artikel ‘orry ik dacht dat je een Marokkaan was, ik door Hassan Bahara, over racisme-begrippen als white privilege uit de Verenigde Staten en over de vraag of die toepasbaar zijn in Nederland). Wat zijn concrete volgende stappen na het project bij Witte de With?
NAP: Ik hoop dat ons onderzoeksproject bij de Willem de Kooning Academie, WdKA makes a Difference, zal uitlopen opeen conferentie en een performance avond, wat een volgende mogelijkheid is om het onderwerp binnen de kunstacademies onder de aandacht te brengen. AS: Tijdens het project hebben we luncheons georganiseerd met verschillende mensen uit het culturele veld die zich bezighouden met culturele diversiteit. Dit was een vruchtbaar format, maar echt nog in zijn beginstadium. Volgens mij is het interessant om dit verder uit te werken, een grotere groep mensen te betrekken en er wellicht zelfs publieke sessies van te maken. Wat me steeds aan het onderwerp opvalt is namelijk dat mensen sterk de behoefte hebben hun eigen ervaringen te delen, om hun eigen visie te koppelen aan een groter discours. Tijdens je inaugurele rede A Stake in the Unknown die op 18 november 2014 plaatsvond bij Witte de With, bevroegen een paar van je respondenten de relevantie van het Angelsaksische theoretische kader rondom Zwarte beeldende kunst voor de Nederlandse situatie. Hoe zie je dat nu en is je perceptie op het onderwerp in Nederland sindsdien veranderd?
NAP: Mijn beeld hiervan is sindsdien zeker niet veranderd. Als Zwarte Vrouw die zich thuis voelt en geleefd heeft binnen diverse vormen van Diaspora’s ben ik nog steeds van mening dat er geen ‘buiten de Diaspora’ bestaat. Of ik nu in Nederland, Engeland of Duitsland ben, ik herken altijd iets in de Zwarte en Afrikaanse Culturen die ik tegenkom en er zijn altijd structurele vormen van uitsluiting van Zwarte mensen gaande, die tonen hoe historisch verstrengeld de relaties zijn tussen het Afrikaanse Continent en het Noordelijke Westen (Global North). Ik noemde Mitch Henriquez al, maar zo ver hoef ik niet eens te gaan. Als het gaat om de praktijk van de Diaspora en over esthetiek is er altijd uitwisseling geweest tussen verschillende mensen binnen de Diaspora op een esthetisch niveau. Ik denk aan de diversiteit en een veelheid van perspectieven binnen mijn eigen netwerk van academici die afkomstig zijn van de Zwarte Diaspora en hoe vaak we elkaar treffen op allerlei plekken in de wereld; dat is zo bijzonder en mooi. Wat nog veel verbluffender is, is dat vele Zwarte academici in andere delen van de wereld hetzelfde theoretische discours gebruiken en over dezelfde problematiek nadenken, hoewel ze niet dezelfde context van de Diaspora delen. Dit kan geen toeval zijn, noch is het gerelateerd aan essentialisme. Het houdt vooral verband met de historisch ontstane structuren waarin we leven, die een machtssysteem reproduceren dat probeert Zwarte gedachtegoed, kunst en wetenschap te ondermijnen. Ik weet dat de Afro-Amerikaanse Cultuur vaak wordt gezien als dominant en onwetend in Nederland, en een deel van die kritiek is terecht, maar ik zie meer potentie in een debat over deze kritiek dan het onderwerp niet te bespreken. Ik had een geweldig gesprek met een van onze gastsprekers na afloop van het symposium Between Nothingness and Infinity, Kara Keeling. Zij gaf aan dat we een methodologie missen (en ik zou zeggen ook een vocabulaire) dat ons de middelen geeft om een bewustwording van de problemen in de diverse Diaspora’s te genereren, zonder de context aan te tasten door onjuiste vertalingen. Ik kan deze last niet op me nemen en vanuit de Nederlandse Zwarte gemeenschappen hiermee werken, maar ik kan wel gebruik maken van de Duitse voorbeelden van Schwarz-sein en Afro-Deutsch, termen die racistische namen voor Zwarte mensen in Duitsland hebben kunnen vervangen. Als er binnen Zwarte groepen in Nederland geen verlangen is om de taal te veranderen en continue actie te ondernemen verwacht ik weinig verandering, wat ik erg pijnlijk vind, maar er is hoop. Blanke mensen zullen die verandering niet najagen, waarom zouden ze? Het is zo comfortabel om tot de norm te behoren en aan de macht te zijn. Hoe denk jij daar over, daar ben ik benieuwd naar.
AS: Zoals we eerder bespraken, dit gegeven van een vocabulaire is essentieel om welke onderwerp dan ook te bespreken, en ik denk dat de link leggen met de Duitse context veel vruchtbaarder is voor de Nederlandse situatie dan de Amerikaans/Britse context. Mogelijk vergroot het veelvuldig gebruik van Engelse termen juist de afstand van het onderwerp, de discussie moet gevoerd worden vanuit ons eigen perspectief. Daarbij hoef je het internationale discours dat jij omschreef natuurlijk niet te negeren, daar valt inspiratie te vinden voor kennis en een vocabulaire dat aansluit bij een Nederlands discours. Wat betreft de positie van blanke mensen in deze discussie vind ik het moeilijk om namens ‘alle blanke mensen’ te spreken, daarvoor lopen de visies (ontstaan op grond van allerlei sociaaleconomische verschillen) te veel uiteen, maar ik kan wel voor mezelf spreken. Ik denk dat verandering altijd moeizaam gaat, zeker vanuit een comfortabele, veilige positie, maar ik denk wel dat die urgentie er zou moeten zijn en voor mij is die er ook. Ik bedoel dat als Blanke mensen daadwerkelijk geloven in de vooruitgang van de mens, dat het volstrekt onmogelijk is om die vooruitgang te bereiken terwijl ze ‘Zwarte mensen achter zich laten’, dat is een kunstmatige vooruitgang die geen stand zal houden. Vanuit mijn persoonlijke perspectief voel ik me verbonden met de problemen rondom culturele diversiteit en ongelijkheid omdat ze vaak lijken voort te komen uit dezelfde historisch gewortelde machtsstructuren die ook vrouwen benadelen. Dat is wellicht ook de reden dat ik mezelf niet zie als onderdeel van ‘de norm’, eigenlijk denk ik dat de enige norm, of het enige semi-neutrale lichaam, dat van de heteroseksuele, blanke man is. Ik vermoed dat je het gevoel van uitsluiting ervaren moet hebben om er sympathie voor te krijgen. Als Blanke mensen hier bewust van zijn zullen ze uiteindelijk hier eenvoudigweg naar moeten handelen. Maar het is een intern proces en een worsteling: het herkennen van de stereotypen in je geest, eerlijk kijken naar je eigen racisme, je vooroordelen en dus je eigen ego doden. Daarom hield ik ook van de referenties naar de dood of het ‘niet-zijn’ in de tentoonstelling, omdat het aanwees wat we moeten ervaren om vooruit te komen. Naast dit individuele streven is er ook een noodzaak voor institutionele verandering, wat denk je dat er moet gebeuren binnen Rotterdam en Rotterdamse kunstinstellingen en academies op het gebied van culturele diversiteit?
NAP: Dat is een moeilijke vraag, ik denk dat er meerdere pogingen parallel moeten lopen en zoals we van de lunchsessies tijdens het project hebben geleerd is er wel degelijk veel gaande. De vraag is: waar start een verandering in bewustzijn? Er kunnen structurele methodes gehanteerd worden, zoals het invoeren van quota op basis van minderheden en sekse. Een andere verandering zal via taal bereikt kunnen worden en de manier waarop bepaalde onderwerpen worden gerepresenteerd. Maar een van de belangrijkste veranderingen is het creëren van goede netwerken en verbonden tussen culturele spelers en producenten die in het veld werken. Het proces rondom en het werken met het onderwerp Culturele Diversiteit is langzaam en frustrerend, vaak staan mensen bloot aan systematisch geweld. Je moet niet onderschatten wat de psychologische impact van dit geweld is; het leidt er vaak toe dat activisten hun projecten in de steek laten. Dit is precies waarom een sterk netwerk en een gezonde balans essentieel is, omdat anders het heersende systeem het overneemt en je weer opnieuw kunt beginnen. Dit werk vraagt veel kracht en een dikke huid, omdat je wordt gezien als een hinderlijke horzel, als Socrates, als een stoorzender, een angry black woman of – en dat vind ik de grappigste – als een racist. Hoe dan ook roep je deze reacties op als je de vinger op de zere plek legt, of je wordt geconfronteerd met ontkenning en kleurenblindheid. Daarom denk ik nog steeds dat er een sterke alliantie van mensen in Rotterdam moet komen die samen aandacht voor deze problemen kan vragen. We werken eraan. AS: Ik kan hier alleen maar aan toevoegen dat, net zoals bij de luncheons op kleine schaal gebeurde, het belangrijk is dat dit netwerk zijn wortels heeft in een diverse groep denkers en activisten, en dus niet alleen binnen de kunstwereld leeft of uitsluitend uit minderheden bestaat. De ‘horzels’ moeten uit alle hoeken en gaten van de samenleving komen.