Het middel van oog en hand
vanaf toen was het verboden
Rechtsomkeert.
Op zoek naar sporen,
vlekken van verzet
honger naar restjes.
Op wat verborgen
maar te vinden is
leef ik
naar de wet
van eenzaam.
In juli 2017 overleed te vroeg de Rotterdamse kunstenaar Ad Schouten. Nog in hetzelfde jaar, kort na zijn overlijden, is als hommage een overzichtstentoonstelling georganiseerd in de Frank Taal Galerie. Sjarel Ex, toen directeur van Museum Boijmans Van Beuningen, was een van de bezoekers en bewerkstelligde dat het werk van Ad Schouten alsnog deel is gaan uitmaken van de collectie Rotterdam. In een schrijven ter verantwoording van zijn aankoop stelde hij o.a.:
‘Nadat welgeteld vijf mensen waaronder een voormalig stadsconservator aandrongen om daar te gaan kijken, kocht ik deze serie zelfportretten, groot van formaat, gouache op papier. Nietsontziend en vol zelfhaat spiedt de kunstenaar achterdochtig naar zichzelf. Beestachtig hoe hij zichzelf weergeeft, mooi geschilderd ook, de platte gronding rondom zijn gezicht is van een brute en ruwe kwaliteit. Gegarandeerd tot op heden geen onderdeel van de collectie Nederland maar nu om te beginnen wel van Museum Boijmans Van Beuningen. Dank u Rotterdam voor zo’n goede kunstenaar.’
Ad Schouten was een schilder, een ware schilder. Als hij in ‘68 cum laude afstudeert aan de Academie van Beeldende Kunsten Rotterdam, afdeling schilderen, wint hij de Drempelprijs voor de beste afstudeerder van zijn jaar. In die jaren was schilderen uit de mode. De conceptuele kunstenaars hadden het voor het zeggen. Met vier jaargenoten van de academie richt hij het collectief UNI.d2 op. “Dat hoorde nou eenmaal zo in ‘68. Toen ging je niet schilderen ter meerdere eer en glorie van jezelf, dus je ging in een collectief”, verklaarde hij in een interview in 20063. Het collectief doet in ‘71 mee aan de Internationale Jeugdbiënnale in Parijs. Een aantal jaren werken zij samen aan diverse kunstprojecten in Rotterdam, de stad waar Ad zijn hele leven zal wonen en werken.
Na het conceptuele uitstapje met UNI.d keert hij in ‘75 terug naar de schilderkunst. Voorgoed! Eerst nog abstract: mathematische iconen tegen een monochrome achtergrond, veelal voorzien van combinaties van contrasterende activiteiten of cryptische taalmiddelen: buy & sell, gain & lose, gamble & crash……..
Ad werkt dagelijks in zijn atelier. In hetzelfde interview stelt hij ondanks zijn verlangen naar de vrijheid van het kunstenaarschap de neiging te hebben om van nine to five te werken en benoemt dat als ‘gecontroleerde vrijheidsdrang’. “Het is natuurlijk een raar fenomeen. Je hoeft niets, er zit echt geen hond te wachten op wat je doet. Maar je gaat iedere dag naar dat atelier en van begin tot eind bepaal jij wat je doet.”
In 1983 neemt hij deel aan PERFOTIJD, een performancefestival in Lantaren/Venster, georganiseerd door Wink van Kempen. Met in zwarte lak aangebrachte voorstellingen en teksten op een transparant plastic ondergrond markeert hij, als een rode draad verspreid door het pand, een week lang zijn aanwezigheid.
Je hoeft hem niet te zoeken, Schouten is overal. Titels: CRY HOUSE! HOUSE!, ALL CAUSES, ALL EFFECTS en IK WIL GEEN GEZEIK. Titels die hij lijkt te ontlenen aan het leven van alledag, de menselijke conditie, wellicht de zijne.
Eind jaren tachtig neemt hij afscheid van het abstracte en uit zich in meer figuratieve voorstellingen. Voor het beeld is hij teruggekeerd naar zijn fascinatie voor zowel de door het sociaalrealisme beïnvloede schilderkunst als de modernistische beeldtaal van het Interbellum.
Tijdens een van zijn vele reizen door Oost-Europese landen vindt hij in ‘90 op een boekenmarkt in Praag een Bildwörterbuch. De gestileerde afbeeldingen van mensen tijdens hun werk, in hun huiselijke omgeving, tijdens het sporten enz. zullen de basis vormen voor een reeks schilderijen die hij in de jaren daarna voortbrengt. Hij verwerkt de afbeeldingen tot geraffineerde composities, bijkans virtuele performances. Hij schildert de geschetste voorstellingen met acryl, gouache of tempera, geeft ze diepte en dimensie. Veelal suggereren de werken, waarvan sommige met tekst, een onderhuidse stellingname, ironie, humor, strijd en... verlangen: Survival as a far-fetched idea.
Na een honderdtal schilderijen is hij klaar met deze composities; hij gaat op zoek naar een ander onderwerp, een ander thema. Ad bestudeert kunsthistorische boeken, tijdschriften en catalogi. Hij raakt gefascineerd door en vindt inspiratie in afbeeldingen van conceptuele happenings en performances uit de jaren zestig en zeventig, die hij regelmatig persoonlijk heeft bijgewoond. In een later interview vertelt hij indertijd niet zozeer gefascineerd te zijn geweest door de praktijk van de performancekunst: “Ik voelde me (als toeschouwer) altijd wat gegeneerd, een kunstenaar die liggend op de vloer iets vreselijks doet en dan weer opstaat om een waterig applausje in ontvangst te nemen. (…) Dat was niks voor mij, maar wat mij wel fascineerde was het residu ervan dat ik later als foto’s aantrof in de kunstcatalogi, nu voorzien van een signatuur van de kunstenaar. Dat wat ooit binnen de conceptuele en performancekunst als vluchtig of eenmalig bedoeld was, bleek door de representatie in kunstboeken en catalogi opnieuw aandacht te genereren en plotseling marktwaarde te vertegenwoordigen. (…) Kennelijk is er in het Westen een onverwoestbaar mechanisme werkzaam dat er voor zorgt dat alle kunst die zich als maatschappij- en institutie veranderend afficheert, binnen de kortste keren datgene vertegenwoordigt waartegen zij zich aanvankelijk richtte.” 4
Hij signaleert in de afbeeldingen schilderkunstige elementen als kadrering, vlakcompositie, chiaroscuro (licht-donkertegenstelling) en kleurstelling. Ook in de begeleidende teksten die de intentie van de betreffende kunstenaars verwoorden ontdekt hij verwijzingen naar de gecanoniseerde kunstgeschiedenis en (klassieke) schilderkunst.
“Is het niet zo”, stelt hij “dat de meest immateriële aller kunstuitingen zich in ons geheugen heeft weten te nestelen dankzij zuiver schilderkunstige eigenschappen?”
Hij zet zich vervolgens aan een serie schilderijen naar performances die zich kenmerken door deze schilderkunstige elementen en plaatst daarmee zijn referenten in dezelfde kunsthistorische lijn als waarin hij zich bevindt: de schilderkunst.
Het materiaal dat Ad kiest hangt nauw samen met het onderwerp dat hij schildert. Hij schildert met een trefzekere penseeltoets in verschillende lagen gouache op papier, de huid en textuur van het werk zijn uiterst kwetsbaar. Het vluchtige en kwetsbare van de performances zijn behouden in het gepleisterde papier dat door elke aanraking verder slijt. Voor de presentatie van zijn werk lijst hij het werk meestal niet in, maar prikt het in blokken van minimaal drie bij vier dicht naast elkaar op de wand waarmee hij een beeldessay suggereert.
Ad blijft gefascineerd door de wijze waarop conceptuele kunstwerken in kunstcatalogi worden afgebeeld, op een manier die eigenlijk indruist tegen de theorie van de conceptuele kunst zelf. Hij stelt zich de vraag of het voorstelbaar is dat de beeldvorming van een typisch Westers fenomeen als het conceptualisme ook vanuit een niet-Westerse cultuur via het proces van representatie bevraagd zou kunnen worden.
Hij stuit op het fenomeen van de Indiase billboardschilders. Tot aan de laatste eeuwwende bestond in India een rijke traditie van door uitstekende ambachtslieden handgeschilderde posters op billboard-formaat; een eigen signatuur of idee is in deze traditie niet aanwezig. Hij besluit om vier reproducties uit bekende museumcatalogi van conceptuele kunstwerken uit de jaren ‘60/70 te laten kopiëren door Indiase billboardschilders. Via een relatie komt hij in contact met een aantal van hen en maakt op afstand afspraken over de opdracht. Hij faxt de schilders zwart-wit kopieën van de catalogusfoto’s met de vraag op basis daarvan een schilderij te maken. Hij geeft geen nadere informatie en stelt geen andere voorwaarde dan dat de titel van het werk in het Hindi op het schilderij moet komen te staan. De schilders zijn vrij in kleurgebruik. Het gaat hem niet om de Indiase interpretatie van de conceptuele kunstwerken zelf maar om de ambachtelijke nabootsing van de gecanoniseerde representaties van deze werken. In welke mate zouden de Indiase schilders zich de ‘vreemde objecten’ eigen maken?
De schilderijen die vanuit India werden afgeleverd zijn oogstrelend; ze zijn exotisch, relativerend en soms komisch in vergelijking met hun bron. Drie van de vier titels zijn in een Bollywoodachtige belettering weergegeven. Vanuit een ahistorische, niet-gereguleerde, ondogmatische openheid ten aanzien van het ‘vreemde object’ communiceren ze in een kleurrijke beeldtaal de viering van het ambacht en het feest van de schilderkunstige verbeelding. De standaard van het modernistisch reductionisme in de kunst is hier via representatie ‘teruggebracht’ tot zuivere ambachtelijkheid! ”Met dit project had Ad Schouten een frisse mail art aanval ontketend op de canon van de conceptuele kunst.”5
Reeds bij aanvang van dit Indiaproject stond het voor Ad vast dat de werken die hieruit zouden voortkomen ook op hun beurt in een catalogus moesten verschijnen. Dit kreeg tien jaar later vorm in de goodwill uitgave/het posterboek: Ad Schouten 1:1. Het boek bevat vier uitneembare reproducties uit het Indiaproject die gebaseerd zijn op afbeeldingen van vier klassiekers uit de conceptuele canon: Richtkräfte (1976) van Joseph Beuys, Hard Core (1971) en Bed of Spikes (1968) van Walter de Maria en One and Three Chairs (1965) van Joseph Kosuth.
De publicatie wordt genomineerd voor De Best Verzorgde Boeken, editie 2007 en vervolgens opgenomen in de expositie: De drieëndertig best verzorgde boeken van 2007, een reizende tentoonstelling die zijn start heeft in het museum Post CS/Bureau Amsterdam. De jury schrijft onder meer: “Ad Schouten is een beeldend kunstenaar die graag de nieren mag proeven van de conceptuele kunst.”
Hij maakt af en toe uitstapjes; zo toont hij in een expo in 2006 bij Galerie Maurits van de Laar in Den Haag een serie gouaches waarmee hij verwijst naar de kunst die door de nationaal-socialisten werd gepropageerd. De voorstellingen die hij hier verbeeldt zijn gebaseerd op afbeeldingen uit een catalogus van een tentoonstelling in het Haus der Deutschen Kunst in München dat in 1937 werd geopend. Met een ironische toets schildert Ad heroïsche soldaten en mierzoete natuurbeelden met herten en eenden, die voor de nazi’s als voorbeelden van ‘zuivere’ Duitse kunst golden. Een latere serie portretten geïnspireerd op en geïsoleerd uit oude DDR-affiches geeft hij de titel Plakkaatburgers mee. De portretten van deze plakkaatburgers stralen hoop, blijmoedigheid en standvastigheid uit. De presentatie van deze werken wordt begeleid met gedichten van de Rotterdamse dichter Mark Boninsegna: “In ogen van spelende kinderen / is vrede altijd aanwezig / tegen achtergronden van puin / werd verleden en verdriet geruimd / ingeruild voor hoopvol nieuw leven / scheen de zon / mooier dan ooit tevoren.”6
Eenzelfde ironische toets hanteert hij in een later werk gebaseerd op de cover van een Engelstalig boek met als titel Sovjet Art and Artists’ dat hij ergens in een antiquariaat aantreft op een van zijn zoektochten naar inspirerend beeldmateriaal. In het voorwoord van de auteur Jack Chen leest hij de zinsnede; “I never met an unemployed sovjet artist.” Ad fotografeert de cover van het boek geplaatst tegen een donkere achtergrond en schildert aan de basis van het beeld met acryl in strakke zwarte kapitalen de betreffende zinsnede tegen een rode ondergrond.
De laatste tien jaar maakte Ad merendeels zelfportretten waarin hij in aanvang zichzelf als acterend personage binnen voert in iconische afbeeldingen van de conceptuele en performance kunst, waarmee hij deze kunstvorm wederom becommentarieert en relativeert.
Allengs is zijn kritisch verhouden tot zijn eigen beroepspraktijk meer en meer het onderwerp van zijn zelfportretten gaan vormen en schildert hij op niets verbloemende wijze in een reeks werken zijn eigen leven als performance.
De ironie in zijn werk verglijdt naar sarcasme wanneer hij in een editie van Cold Turkey Press uit 2014 zijn maatschappelijk engagement stem geeft: “3 down, 1 to go, now at 68, must hurry and murder some money monger.”7
In juli 2017 komt aan zijn performance een eind, hij overlijdt aan een hartstilstand tijdens het werken aan een schetsontwerp voor een muurschildering in de openbare ruimte.
In zijn schrijven stelt Sjarel Ex nog iets aan de orde: “Museum Boijmans Van Beuningen heeft meer dan 25 jaar een stadsconservator gekend met een eigen aankoopbudget. In en buiten het museum zijn talrijke exposities bezocht, georganiseerd en vele honderden werken gekocht. Ad Schouten maakte die gehele periode als kunstenaar mee maar bleef vreemd genoeg onder de radar van alle scouts. En dus buiten de collectie.” Het hield ook Ad bezig. Tijdens de looptijd van zijn expositie in de Rotterdamse tentoonstellingsruimte Villa Alckmaer in 1995 stuurt hij, na een bezoek aan het Prado Museum in Madrid, vanaf zijn vakantieadres een briefkaart met in een P.S.: “Heeft Boijmans alles al gekocht?”
In de jaren tachtig en negentig wordt zijn werk op verschillende locaties in de stad getoond: Galerie Westersingel 8, De Lachende Koe, Villa Alckmaer, Erasmus Galerij, Galerie Van Wijngaarden in Amsterdam en neemt hij deel aan verschillende groepsexposities als Herfstsalon, Assorti en Stroomopwaarts. Na de eeuwwisseling zet dat patroon zich voort en neemt hij, uitgenodigd door en in samenwerking met collega-kunstenaars, ook deel aan verschillende expo’s in het buitenland: Australië, Noorwegen en Duitsland.
Maar in al die jaren vindt Ad geen vaste vertegenwoordiging in de vorm van een galerie, waardoor er gaten vallen in zijn presentatiepraktijk en zijn werk niet zichtbaar is op b.v. (internationale) kunstbeurzen, de plek waar naast verzamelaars ook curatoren en conservatoren van musea en tentoonstellingsruimtes zich oriënteren. Ad is geen assertief ‘netwerker’. Liever laat hij het werk voor zich spreken, werk dat getuigt van een consistent oeuvre met voortdurende, intrigerende verwijzingen naar de (actuele) kunstgeschiedenis, dat alom bewondering oogst van kunstliefhebbers en collega-kunstenaars, mede waardoor hij binnen de Rotterdamse kunstwereld ook wel wordt getypeerd als een Artist’s Artist.
In het jaar voor Ads onverwachte overlijden was hij door collega-kunstenaar/curator Paul van der Eerden uitgenodigd voor deelname aan de door hem samengestelde groepstentoonstelling The World According to C.H.A.R.P. bij galerie With Tsjalling in Groningen in april 2018. De overige exposerende kunstenaars waren Chris Baaten en Romy Muijrers; samen met Ad en Paul vormen ze C.H.A.R.P en laat ieder zijn eigen invalshoek op de wereld zien die een verbinding vormt met de wereld van Paul van der Eerden. In haar openingsspeech memoreert kunsthistorica Patty Wageman8 het overlijden van Ad: “Paul brengt hier een eerbetoon aan een Rotterdamse schilder die, wars van de kunstwereld, met enkele andere kunstenaars zijn eigen weg koos. Ik denk dat Paul zichzelf als een van hen beschouwt.” Tijdens deze tentoonstelling wordt een tweetal werken van Ad verkocht. Het werk van Ad is Paul van der Eerden voor het eerst opgevallen in groepsexposities als de Herfstsalon en Stroomopwaarts: “Het enige werk dat mij toen opviel en bijbleef, Ads werk, kenmerkt zich door een intrinsieke kwaliteit die je herkent als kunstenaar, noem het onvervreemdbaar authentiek.” Pas in ‘96 maakt hij kennis met de persoon Ad Schouten en raakt onder de indruk van diens belezenheid, brede oriëntatie en kennis van de (kunst)geschiedenis. “Ad greep de kunstgeschiedenis aan als een vorm van collectief geheugen.” Die kennismaking vormde de basis voor een jarenlange (collegiale) vriendschap en van een zich voortzettend onderling discours over de kunsten. Al eerder in 2006 had Van der Eerden in zijn hoedanigheid als curator Ad uitgenodigd voor deelname aan de expo Hommage in het CBK met naast het werk van Ad ook werk van o.a. Henri Jacobs, Dolf Henkes en Arie van Geest.
Kunstenaar Eveline Visser heeft Ad leren kennen op de academie: “Ad was niet alleen talentvol als schilder maar daarnaast een uiterst aimabele man met wie je urenlange conversaties voerde die verder reikten dan alleen de kunstwereld.” Vanaf de Herfstsalon in ‘85 tot aan Boomer’s Art in de WTC Gallery in 2015 is het werk van beide kunstenaars regelmatig in groepsexpo’s ondergebracht. In de Boomer’s Art expo was hun werk in een gezamenlijke installatie samengevoegd. Een idee waar Eveline Visser al langere tijd mee speelde en waar zij in de toekomst een vervolg aan had willen geven. Een vaste vertegenwoordiging, een eigen galerie, zou ook volgens Eveline het werk van Ad meer over het voetlicht hebben kunnen brengen.
In zijn treffende openingsspeech van de hommagetentoonstelling in Galerie Frank Taal enkele maanden na het overlijden van Ad benoemde Arno van Roosmalen Ads bescheidenheid en zelfrelativering: “Verdomme Ad, dacht ik wel eens, je hebt zoveel talent, je mag ambitieuzer zijn.” De tentoonstelling droeg als titel: Ik wil geen gezeik achteraf, naar een citaat uit een van zijn werken.
----------------
1 Gedicht van Ad Schouten uit de publicatie: ‘Met andere woorden’, 1996
The Heart is a Lonely Hunter, titel debuutroman (1940) van Amerikaanse schrijfster
Carson Mc Cullers (verfilmd in 1968).
2 United Design; Collectief van vijf studiegenoten van de WdK Academie: Ad Schouten, Wim de Boek, Hans Verschoor, Hans van Gestel en Jan van Bree. Het collectief richtte zich op idee-ontwikkeling en kunstprojecten in Rotterdam.
3 Interview Frank van Dijl, Publicatie Zestig plus+, Uitgeverij Duo Duo R’dam 2007.
4 Interview n.a.v. expo Hommage 2006, Antenne Rotterdam. You Tube./Ad Schouten.
5 Publicatie Ad Schouten 1:1, tekstgedeelten Arno van Roosmalen, 2007
6 Plakkaatburgers’, uitgave Durer’s Rhino Press Rotterdam (DRPR), 2017
7 Expo Ad Schouten ‘VOX’ , Walgenbach Art & Books, Rotterdam 2014.
8 Patty Wageman, kunsthistorica, directeur Museum Buitenplaats, Eelde, 2018.