Of het waar is zullen we nooit weten, maar de overlevering schetst een ander beeld. Zo lijkt Van Traa in 1946 bij de presentatie van het Basisplan voor de wederopbouw nauwelijks rouwig om het verlies: “Realiseert gij U, Rotterdammer, dat vele der dierbaarste herinneringen aan wat in de Meidagen verloren ging zich juist vasthechtten aan wat, nuchter bezien, slechts tekortkomingen waren van onze oude stad? Aan het chaotische van de Coolsingel, aan de onmogelijke verkeerstoestanden, aan de ongevormdheid van het Hofplein, aan de provisorische Doelen, aan het merkwaardige vertier op de Dijk, aan het periodieke hoge water, aan de verouderde uniform onzer onvolprezen mariniers? De grote brand heeft, met dit alles ook, met geweld en met één slag, die spanning weggevaagd, waarvan wij spraken. Hij heeft al datgene opgeruimd wat wij, Rotterdammers, niet eer hebben kunnen of willen ter zijde stellen, hoe weinig het ook nog strookte met de materiële eisen van het heden.”
De catastrofe als verlossingsdaad. Het is tekenend voor de negatieve houding ten opzichte van de oude stad, die reeds voor de oorlog door velen als gebrekkig werd ervaren. Te veel massa en te weinig culturele inhoud, zo luidde het oordeel.
De Rotterdamse notaris Louis van Ravesteyn, met een passie voor geschiedschrijving, stelt al in 1924: “Een bevredigend beeld te bieden, mocht bezwaarlijk verwacht worden van deze stad, opgekomen zonder vast plan, stuksgewijs, naar de drang van toevallige gebeurtenissen: gebouwd schier zonder uitzondering, door eenvoudige ambachtslieden – in een tijd toen zelfs de grootmeesters der bouwkunst nog slechts stamelend een eigen taal spraken, met klanken ontleend aan een cultuur, welke de grote massa niet begreep”.
Van Ravesteyn geldt in de eerste helft van de twintigste eeuw als de belangrijkste volkshuisvester van Rotterdam. Hij nam onder andere het initiatief voor Vreewijk, het tuindorp dat aan arbeiders in een ontzielde stad een nieuwe lichtkring van betekenis moest bieden, waarin het leven weer vervulling kon vinden.
Het tuindorp als antwoord op de zinledige, gerationaliseerde samenleving waarin van verheffing nauwelijks sprake meer was. Het is een variant van de bredere, welbekende kritiek op het stompzinnig egoïsme en economisch utilitarisme die gedurende de negentiende eeuw opgang maakt. Die kritiek hekelt het verdwijnen van de verheven oneindigheid en de komst van een slechte oneindigheid, die de mens als een hamster in een hamsterrad laat rondrennen en van de samenleving een kleurloze werkmierenkolonie maakt.
Hoe voorspoedig de groei van Rotterdam zich dan ook voltrokken mocht hebben, zo schrijft Van Ravesteyn, “het valt niet te ontkennen dat het koud materialisme, waarin zij verliep de ontwikkeling der stad heeft gedrongen in een richting, die het culturele element volkomen negeerde en waarvan gezegd kan worden dat men, het leven zoekende te behouden, dit verloor”.
De zegetocht van het materialisme was nauwelijks te stuiten, vooral niet omdat het vermengd was met een bijzonder metafysicum: het geloof in vooruitgang. Van Ravesteyn weigerde zich echter neer te leggen bij wat door Max Weber de ‘onttovering’ van de wereld wordt genoemd. Het terugbrengen van de culturele dimensie werd door hem gezien als de belangrijkste opgave van de twintigste eeuw.
Voorlopig ontbrak het de stad daartoe aan vermogen. De haven, toegespitst op de grootschalige overslag van massagoederen, bleef daardoor domineren. Maar getuige de ruim achtduizend woningen die op de nominatie stonden om gesloopt te worden, was Van Ravesteyn niet de enige die de stad graag een andere koers in zag slaan.
Aan de horizon doemden de mogelijkheden daartoe reeds op. De modernisten voorspelden een toekomst zo wijds van opzet, dat het de mens niet aan ruimte en overzicht zou ontbreken om de samenleving naar eigen inzicht in te richten. Met het modernisme zou het leven weer kunnen baden in het licht van een hogere, ditmaal zelf vormgegeven zin.
Het modernisme kenmerkte de eigenaardige, maar onmiskenbaar opgetogen stemming die in de eerste helft van de twintigste eeuw ondanks alles in Europa heerste.
Ik geloof dat je heel wat fantasie moet hebben om die opgetogen stemming te begrijpen. Zo verwachtte Hitler binnen afzienbare tijd Berlijn te kunnen omdopen tot Germania, de Welthaupstadt van het Derde Rijk dat uiteindelijk heel Europa, Afrika en Azië zou omvatten.
Wie de opgetogenheid wil begrijpen kijkt echter verder dan Hitler. Want niet alleen de nazi’s waren hopeloos en met vernietigend gevolg afgedwaald op de hemelvaart der ideeën. Overal trof je toekomstvisioenen aan die bol stonden van machtswil en beheersdrang. Bol bovendien van het verlangen om de geschiedenis volledig te herschrijven. Het is de tijd van het ongebreidelde kennisoptimisme. De tijd waarin Marinetti voorstelde alle musea te vernietigen en Le Corbusier om het centrum van Parijs met de grond gelijk te maken en opnieuw in te richten. Velen hadden in die tijd hetzelfde onrustige gevoel: het oude had voorgoed afgedaan en er zou een nieuwe wereld komen.
Al die gevoelens hadden zich in de loop der tijd verzameld en waren uitgegroeid tot een maatschappelijke geestdrift die als een luchtlaag boven Europa dreef. Een geestdrift die zich in allerlei vormen manifesteerde.
Een sublieme ervaring
In Rotterdam werd de geestdrift voornamelijk zichtbaar in de kritiek op de oude en het verlangen naar een nieuwe stad.
Wanneer de wederopbouw ter sprake komt en de op z’n zachtst gezegd onbarmhartige wijze waarop hij zich voltrok, dan wordt gewoonlijk verwezen naar deze opmerkelijke geestdrift. Optimisme, frustraties over de oude stad, heilzame modernistische idealen – samen zou het moeten verklaren waarom de wederopbouw ging zoals hij ging.
Maar biedt het ons werkelijk inzicht in de meedogenloze sloopdrift die zich van Rotterdam meester had gemaakt? Begrijpen we erdoor dat Witteveen al na vier dagen, terwijl de stad nog na smeulde, belast werd met de opdracht om een masterplan te maken voor het hele getroffen gebied? Kortom, begrijpen we waarom het achteraf bezien lijkt alsof het bombardement werd gezien als geschenk uit de hemel in plaats van een beschavingsloze misdaad? Waarom het lijkt alsof de vernietiging als een onafwendbaar lot werd beschouwd, dat de Duitsers met inspirerende daadkracht hadden weten te voltrekken?
Nee. Althans, ik denk van niet. Zowel het feit dat de wederopbouw onverwijld op gang kwam als de grondigheid waarmee hij is uitgevoerd zijn verbazingwekkend.
Verbazingwekkend genoeg om aan te nemen dat zij die erbij waren door een geweldige emotie bevangen zijn geraakt. Zij die op die veertiende mei nietsvermoedend aan het werk waren toen aan de horizon opeens een onheilspellend propellergeluid klonk. Zij die de duizenden brisantbommen in hun middenrif hebben voelen trillen en hun stad nooit meer terugzagen.
Kijk eens uit het raam en probeer het je voor te stellen: de stad waar je al je hele leven in woont en die je ziet voortkabbelen in al haar onbenullige alledaagsheid, ligt over vijftien minuten volledig in as. Want meer was het niet. In de tijdspanne van een douchebeurt was Rotterdam volkomen verwoest.
Het bombardement gaat letterlijk alle voorstelling te boven. Zelfs ons ontbreekt het ondanks de aanwezigheid van een precedent en beeldverschaffende fantasieën uit Hollywood aan voorstellingsvermogen om zo’n totale vernietiging als mogelijke realiteit te kunnen inbeelden. Laat staan iemand in 1940.
Toen het toch gebeurde moet het een onbevattelijke ervaring zijn geweest en voor een gevoel hebben gezorgd dat werkelijk met geen pen te beschrijven is. Een gevoel alsof eeuwigheid zich samendrukte tot een eindeloos durende seconde. Het moet hebben gevoeld als de hoogste extase, de hoogste pijn die zich voordoet wanneer het hele leven nog eenmaal oplicht alvorens het uitdooft.
Het was onmiskenbaar wreed, dat bombardement. Maar kan het zijn dat het gevoel dat het teweeg bracht naast ontzetting ook tot iets anders, iets levenslustigs heeft geleid? Een verheffing van de ziel bijvoorbeeld?
Alleen binnen de filosofie is dit geen bizarre gedachte. Een afschuwelijke belevenis heet er geen traumatische ervaring, maar een ervaring van het sublieme.
Net als het schone is het sublieme een esthetische ervaring, maar er is een belangrijk verschil. Waar het schone harmonie tussen verbeelding en rede impliceert en bestaat uit relatief kleine, geleidelijke en niet plotse overgangen, daar verwijst het sublieme naar disharmonische, onregelmatige, niet te bevatten en daarmee vaak ook angstwekkende vormen ten gevolge van blootstelling aan beelden of ideeën van pijn, dood, gevaar en verschrikking.
“Alle dingen die, op welke manier dan ook angstaanjagend zijn of verband houden met iets verschrikkelijks, of een vergelijkbare uitwerking hebben als angst en afschuw, zijn een bron van het sublieme”, schreef de Engelse filosoof Edmund Burke, die een hele verhandeling over het sublieme schreef.
Op een vreemde manier kunnen sublieme ervaringen ook aangenaam en zelfs genotvol zijn. Dat komt omdat ze de gevoelswereld van de mens tot het uiterste oprekken. Sublieme ervaringen, aldus Burke, “zijn in staat de sterkste emotie op te wekken die de geest kan ondergaan”.
Was het niet precies zo’n ontzaglijke emotie die werd gemist in de samenleving in het algemeen en in Rotterdam in het bijzonder, de harde werkstad die door burgerlijk economisch denken was uitgehold en waar van verheffing al decennialang nauwelijks sprake was?
De filosofie benadert de sublieme ervaring als iets uitzonderlijks. Als een intensiteit, een aanspannen en tegelijk loslaten, een ontketening van scheppende krachten, een in- en uitstromen van kracht, een verheven toestand. Zo noemde Kant, de filosoof volgens wie we het koninkrijk Gods op aarde mochten verwachten, de ervaring zelfs das Erhabene. We ontdekken er een vermogen in onszelf door, dat ons ‘de moed verschaft om het te kunnen opnemen tegen een schijnbare almacht van de natuur’. Binnen de toverkring van das Erhabene zijn we als goden.
De sublieme ervaring is zo overweldigend dat er een gebiedende kracht van uitgaat. Wanneer je hem ondergaat, voel je een aandrang die dieper is dan de rede en waaraan je gehoor moet geven, of het te rechtvaardigen valt of niet.
Wat de ervaring van het bombardement zo bijzonder maakt is dat hij door een gemeenschap tegelijkertijd is beleefd. In het opgewonden collectieve lichaam dat ontstond circuleerden visioenen en beelden waar de tot eenheid versmolten Rotterdammers elkaar onderling mee aanstaken.
Dat nog dezelfde dag de overwinnaars de stad binnenreden om met zuivere gezichten hun triomf te aanschouwen moet de roes hebben geïntensiveerd. Alles van de nazi’s leek te verwijzen naar een hogere, bijna buitenaardse cultuur. De efficiënte schoonheid van de wapens, de officieren stram in hun goed passende uniform, maar bovenal strategische planning bekroond met succes – er heeft een ontzagwekkende kracht vanaf gestraald, die de mensen langs de kant ondanks alles heeft laten denken: This is the future.
Een ontembare scheppingsdrift
Al met al zou je kunnen stellen: binnen het omschreven kader van opgetogenheid, onvrede en toekomstidealen vormde het bombardement weliswaar de directe aanleiding tot de wederopbouw, maar zorgde de sublieme ervaring voor de radicale wending die hij nam. De sublieme ervaring had het denken uit z’n houders gelicht, waarna het op drift was geraakt alsof er geen houden aan was.
Zulks was ook Picasso overkomen, getuige het feit dat Guernica hem had geïnspireerd tot het schilderen van z’n meesterwerk. En dat terwijl Picasso niet eens getuige was geweest van het bombardement op de Baskische stad – hij las het in de krant.
In Rotterdam dansten een groep kunstenaars die zich de puinschrijvers noemden op de puinhopen zoals de Indische god Shiva danst – als scheppers van nieuwe werelden. Het bombardement was voor hen de Apocalyps en een oerknal tegelijk geweest. In het landschap als het eind van de wereld voelden ze de hartslag van een nieuwe reeds op komst. Vernietiging en schepping waren versmolten tot één groot kosmisch ritueel.
Het bombardement had een enorme scheppingsdrift ontlokt. In het licht daarvan moeten we de uitspraak van Anton Koolhaas beschouwen, wanneer hij zegt: “Onmisbaar is het puin zeer zeker, maar voor een nieuw verschiet”. Koolhaas, de puinschrijver die een revue over het bombardement organiseerde die al op 30 augustus 1940 in première ging.
Ook J.C. Bloem, de belangrijke voor de oorlog in Rotterdam wonende dichter die het Derde Rijk ooit een bewonderenswaardige schepping noemde, gaf in het gedicht dat hij op verzoek van Koolhaas schreef bepaald geen blijk van weemoed:
Klaag niet, steeds bloesemen de tuinen Boven vergankelijkheid en wee: Een herder kust thans op de puinen Van Babylon en Niniveh.
Maar niet alleen kunstenaars verkeerden in een roes. Ook de tienduizenden dagjesmensen die na de oorlog jaarlijks in bussen een Wederopbouwrit maakten, raakten bij de aanblik van het braakliggende stadshart in vervoering. “Als wij, mensen van het heden, een bewijs nodig hebben voor de onbedwingbaarheid van de menselijke geest, dan moeten wij gaan naar de stad Rotterdam”, schreef een Amerikaanse journalist die in 1948 poolshoogte kwam nemen.
Stedenbouwers, stadsbestuurders, kunstenaars, dagjesmensen: Allen stonden ze aan de rand van de geëgaliseerde, glinsterende puinvlakte en keken erover uit zoals Caspar David Friedrichs monnik dat deed aan zee - met ontzag en verlangen. Ze wisten meer dan ze met woorden konden beschrijven: Dit is het moment. Nu konden ze de scheppende kracht de vrije loop laten en een stad creëren die het leven dient en verheft.
De overwinning van de kunstmatigheid
Koortsachtig werkte Rotterdam vervolgens aan een nieuwe stad waarover de ideeën steeds verder ontsporen. Dat leidde uiteindelijk tot het einde van Witteveen, die te conservatief wordt bevonden, en de aanstelling van Van Traa. Onder zijn leiding kwam het Basisplan tot stand, waarmee radicaal met het verleden wordt gebroken en waarmee Rotterdam volledig op de toekomst wedt.
De introductie van het orthogonale stratenpatroon beroofde Rotterdam volkomen van z’n oorspronkelijke nervatuur. Bovendien zorgde het loslaten van stedenbouwkundige richtlijnen ervoor dat een veelheid aan vervreemdende internationale stijlen z’n intrede doet.
Maar het is voornamelijk de scheiding van functies die de stad duur is komen te staan. Het centrum was bedoeld voor werken, winkelen en uitgaan. Wonen daarentegen moest in de buitenwijken Overschie, Schiebroek en de nieuwe zuidelijke tuinsteden Pendrecht en Zuidwijk plaatsvinden.
In het Basisplan herkennen we de hartstocht voor de schepping nog maar nauwelijks terug. Toch is de kunstzinnige drift nog alom aanwezig, maar dan in z’n meest gedegenereerde vorm – als een verlangen alles te beheersen. Zo’n oppervlakkig geworden kunstwil manifesteert zich als een wil tot kunstmatigheid. Dat is de laagste vorm van kunst die er bestaat, omdat het alleen z’n eigen dynamiek duldt. De empirische wetenschap is zo’n eenzijdige kunstvorm en ook het Basisplan, als scheppingsdaad die geen verdere schepping toelaat, heeft er veel van weg.
Kunstmatigheid ontstaat uit angst. Een angst die kenmerkend is voor het Gesamtkunstwerk zoals dat al aan het eind van de negentiende eeuw opkomt: Angst de reeds tanende greep op de omgeving te verliezen en die zich manifesteert als een ongebreidelde wil tot vormgeven en plannen.
Het eerste Gesamtkunstwerk van de moderne tijd is Der Ring des Nibelungen, de eposmythe waaraan Wagner een kwart eeuw werkte en die hij in november 1874 met de Götterdämmerung voltooide. In dat apocalyptische slot stroomt de Rijn over en gaat Walhalla in vlammen op. De helden- en godenwereld vergaat en de mens is aan zichzelf overgeleverd. Alles lijkt verloren, maar dan klinkt het door harpklanken omglansde verlossingsmotief, wat de aanhoorder de hoop geeft op een nieuwe, betere wereld.
Met de Ring wilde Wagner een mythe scheppen die het Duitse volk, na het verbleken van de religie, in één gezamenlijke aanschouwingswijze zou verenigen. Daartoe werd niets aan het toeval overgelaten. Zo mocht de Ring alleen worden opgevoerd in een speciaal ervoor gebouwd theater in Bayreuth. Daarnaast trekt Wagner alle registers open om een mythische, religieuze ervaring te bewerkstelligen, waardoor het stuk een overrompelende aanval op de zintuigen vormt. Dit alles zorgt ervoor dat de toeschouwer door de Ring volledig in bezit wordt genomen.
Het maakt Wagners meesterwerk tot een geslaagd Gesamtkunstwerk. In de grondige aanpak zijn echter reeds de contouren herkenbaar van de angstige beheersdrang die het groeiende cultuurverlangen steeds verder zou corrumperen.
Wie durft, noemt het nazisme net als de Ring een Gesamtkunstwerk. Met nog meer lef zie je een directe lijn tussen de twee. Hoe dan ook, de nazi’s hebben zich net als Wagner cultuurbewakers gevoeld en hun woede gericht op het massale van de samenleving, op de eendimensionale mens en op de consumptie- en spektakelmaatschappij.
Maar wie hun organisatie, hun partij en hun Führerprinzip beter bekijkt, ontdekt juist een voortzetting en intensivering van de massasamenleving. Het nazisme functioneerde ondanks z’n bittere kritiek volledig in de sfeer van de massaliteit: de massa en het spektakel in Neurenberg, de gestandaardiseerde consumptie, het idee van Volkswagen. Hoewel de nazi’s zich als bestrijders van de moderniteit profileerden, waren ze in feite niet meer dan een extreme perversie ervan.
Het nazisme is een bewijs dat controle, ondanks een tegengesteld verlangen, een afstervende werking heeft op cultuur.
Zouden we het Basisplan een modernistisch Gesamtkunstwerk kunnen noemen? Het is per slot van rekening een scheppingsdaad die blijk geeft van een vergaande beheersdrang voortkomend uit het verlangen de versplinterde samenleving opnieuw in eenheid te binden.
Omdat het binden van een samenleving meer en meer gezien wordt als een kwestie van gelijkheid, krijgt het Rotterdamse Gesamtkunstwerk gestalte binnen het kader van iets wat je ‘de sociale rechtvaardigheid’ zou kunnen noemen. Welvaart voor iedereen, menselijke waardigheid, verdelende rechtvaardigheid, bescherming van de zwakken – zo luidden de thema’s die de vernieuwde samenleving haar elan moeten bezorgen.
Bovendien komt de aloude zakelijkheid via de captains of industry weer om de hoek kijken. Zij weten ondanks de revolutionaire tijdsgeest de zaak naar hun hand te zetten. Of juist dankzij, want het radicale gelijkheidsideaal vormt samen met de omwentelingsgezinde scheppingsdrift een potente mix om de stad om te vormen tot een geoliede productiemachine.
Zo geldt arbeid ineens ver voorbij z’n praktische betekenis als oriëntatiepunt bij het ontwikkelen van het nieuwe Rotterdam. Het heeft geleid tot een arbeidersstad die in z’n maatvoering voornamelijk de grote bedrijven bedient. Functiescheiding, brede wegen en een orthogonaal stratenpatroon: Het ontbreekt Rotterdam door deze ingrepen in meerdere opzichten aan de aangename grilligheid die essentieel is voor een rijk en bloeiend cultureel leven en waar ook kleine ondernemers het van moeten hebben – twee zaken die in grote mate de levendigheid en diversiteit van een stad bepalen.
Een nieuw verhaal
In een steenwoestijn waar alles onbarmhartig en groot is wordt op een uitzondering na alles als vanzelf naar het grauwe midden toegetrokken. In dat fantasieloze midden de smaak van de massa en het woekerende bedrijfsleven zij aan zij. Door een modernistisch Gesamtkunstwerk te willen maken, heeft zich in Rotterdam iets voltrokken wat je de grote vernietiging van de cultuur in naam van de sociale revolutie zou kunnen noemen.
Naarmate de sublieme ervaring steeds verder in het verleden kwam te liggen en haar begoochelende werking navenant afnam, werd steeds duidelijker wat de werkelijke ramp was die zich in Rotterdam voltrokken had. Een ramp die de stad nog steeds niet te boven is.
Zal in Rotterdam ooit een door harpklanken omglansd verlossingsmotief klinken? Wat we weten is dat de toekomst van Rotterdam niet in het verleden ligt. We vernietigden onze geschiedenis om een nieuwe te schrijven. De vliedende stad die dat opleverde kijkt noodgedwongen vooruit.
Kijk naar Berlijn, zo klinkt het soms. Die stad is ondanks de lelijkheid, troosteloosheid en architectonische wansmakelijkheid sympathiek. Ook voor Berlijn is het verleden geen laatste strohalm. Maar in tegenstelling tot Rotterdam heerst in Berlijn een onvoorwaardelijke vrijheid van denken en welwillende reactie op ieder nieuw artistiek experiment. In Berlijn gonst momenteel de harstocht voor de schepping zoals ooit in Rotterdam.
Maar hartstocht sluimert altijd ergens onverwacht en laat cultuur als onkruid tussen de straatstenen omhoog schieten. Daar gloort de hoop die de horizon haar regenboog verschaft. Geef het een podium. Durf de kunst als hoogste doel te stellen. Want de nieuwe geschiedenis van Rotterdam kent geen einde. We zullen haar verder moeten schrijven. - TW