Beeldende kunst neemt vaak de vorm aan van materiele objecten. Die kun je tonen in een galerie, in een museum of thuis aan de muur. Dergelijke objecten kun je fotograferen, en die foto’s kun je dan weer afdrukken, bijvoorbeeld in tijdschriften als Puntkomma. Kunstwerken zijn populair, ze worden in grote aantallen aangeboden in galeries, op veilingen en beurzen, of tijdens atelieroutes in de stad.
In deze tijden van honger naar materieel bezit werkt beeldend kunstenaar Toine Horvers al veertig jaar lang met een andere intentie. Hij werkt niet aan voor de eeuwigheid in materie gefixeerde beelden. Hij maakt performances, waarbij taal een grote rol speelt. Uiteindelijk is taal zijn ultieme medium.
Sober en compact
‘Ik draai langzaam om mijn as en roep de namen van de vier windrichtingen op het moment dat ik die passeer. Bij volgende draaiingen laat ik de woorden ontstaan vanuit de stilte tussen twee windrichtingen, toenemen tot volle sterkte op de windrichting en weer afnemen tot stilte tussen twee windrichtingen. Tegelijkertijd verleng ik geleidelijk de klinkers van de woorden. De vier woorden vormen een ononderbroken klank. (Rotatie 2, 2015)’
Dit is een tekst die Toine Horvers recentelijk schreef naar aanleiding van de performance Rotatie 2, die hij voor het eerst uitvoerde in 2015. Deze nieuwe tekst beschrijft handelingen die ooit daadwerkelijk zijn uitgevoerd, maar geeft geen informatie meer over de locatie, over hoe lang de actie duurde en of er al dan niet publiek bij aanwezig was. Deze tekst is sober en compact, geheel gericht op het weergeven van de bewegingen, de gesproken woorden en de klanken tijdens de actie.
Het werk van Toine Horvers zou je kunnen typeren met de term ‘bewegingssculpturen’. Dat woord associëren we met werken die een zekere tijdsduur hebben en in een gegeven ruimte plaatsvinden, en dat is ook in essentie waar deze kunstenaar mee bezig is: met het ervaarbaar en voelbaar maken van tijd en ruimte. Daarvoor gebruikt hij als instrumenten menselijke bewegingen en de menselijke stem. Ook is zijn werk vaak gebaseerd op rituele elementen: de kunstenaar werkt graag met herhalingen, patronen, cirkels en lijnen.
Laurenskerk
Een mooi voorbeeld waarin, naast het rituele aspect, ook tijd, ruimte en de menselijke stem samen kwamen was zijn performance/installatie Rite 3, uitgevoerd op 21 maart 2009 (een etmaal waarin dag en nacht met elkaar in evenwicht zijn) in de Laurenskerk. In dit werk bracht hij de stemmen van enkele tientallen zangers, de gotische architectuur van de kerk en de vierentwintiguurscyclus van het natuurlijke licht samen. De stemmen van losse groepen zangers die over de enorme ruimte van de Laurenskerk waren verdeeld en die gedurende vierentwintig uur vijf maal een uur optraden, maakten tijd en ruimte voelbaar. Het licht dat door de ramen van de verder niet verlichte kerkruimte naar binnen viel toonde het verstrijken van de tijd. De bezoekers die zich, tussen de zangers door, vrij in de ruimte konden bewegen ervoeren de ruimte van de kerk nu ook door de steeds veranderende akoestiek. De stemmen articuleerden in dit werk tijd en ruimte; de klankclusters en de akoestische reflecties daarvan lieten de bezoekers op een plastische manier de ruimte van de Laurenskerk ervaren. De kunstenaar vat recent het werk als volgt samen: ‘Voor ieder lichtstadium van een etmaal, nachtelijk duister, ochtendschemer, middaglicht, avondschemer en nachtelijk duister, klinkt een andere, meerstemmig gezongen melodie. (naar Rite 2, 3 2005 – 2009).’
Niet efemeer
Niet al het werk van Toine Horvers is efemeer: tijdelijk en voorbijgaand. Weinig mensen kennen de kunstenaar, maar iedereen kent zijn installatie Beijerkoppen (2012-2018) aan de kop van de Beijerlandselaan naast de Mediamarkt. Horvers schreef toen over dat werk: ‘Op drie naast elkaar gelegen beeldschermen in de openbare ruimte zijn, in in elkaar overvloeiende fragmenten, de hoofden te zien van nieuwslezers van televisiestations over de hele wereld die het laatste nieuws voorlezen. De stemmen van de nieuwslezers in de verschillende talen zijn hoorbaar voor voorbijgangers.’ Recentelijk schreef Horvers veel compacter over dit werk: ‘De hoofden van nieuwslezers van internationale televisiestations verschijnen in de openbare ruimte terwijl zij het laatste nieuws voorlezen. Hun stemmen in verschillende talen zijn hoorbaar voor voorbijgangers. (Beijerkoppen 2011)’
Ook heel toegankelijk, althans voor bezoekers van de Rotterdamse Schouwburg, is Tim Etchells' selfportrait, de bijdrage van Toine Horvers aan het Beeldspoor daar (2008). Zij passeren op de linkertrap een fotografisch portret van theatermaker Tim Etchells, gemaakt door de Rotterdamse fotograaf Tamar de Kemp, met daaroverheen, in het handschrift van de kunstenaar, de beschrijving die Tim gaf van zijn eigen hoofd en schouders.
Veel minder openbaar toegankelijk is Toine Horvers’ permanente werk Names The Brain EMC (2001) op de twaalfde verdieping van de Medische Faculteit van het Erasmus Medisch Centrum, de verdieping waar Neurologie is gehuisvest. Boven de drie liftdeuren schreef hij, direct op het beton, de Latijnse namen van de diverse hersengebieden en onderdelen van de hersenen zoals ze in diverse plakjes worden getoond in medisch-anatomische atlassen. Door die namen nu weer in lagen over elkaar heen te schrijven ontstaan toch weer in zekere zin afbeeldingen van de hersenen.
Twee publicaties
Toine Horvers treedt op, in een bepaalde ruimte, alleen of met anderen. Zijn œuvre bestaat inmiddels uit tientallen performances, en altijd spelen het ritueel en het woord, geschreven of gesproken, als beeld of als klank en geluid een rol. De laatste tijd zien we ook andere manieren verschijnen waarmee hij de verbeelding van de beschouwer in werking zet. Na de eerdere publicaties Chartres en Mei maakte hij recent twee nieuwe boeken, de directe aanleiding voor dit artikel. Die twee publicaties, liggen en bewegen - schrijven, hebben een verschillend karakter.
liggen
In het boekje liggen, dat hij in 2019 uitbracht, beschrijft Toine Horvers een groot aantal keren, hoe hijzelf en zijn partner liggen bij het wakker worden. Een voorbeeld:
‘Ik lig op mijn rechterzij. Jo op haar linker, naar mij toe. Mijn linkerknie is het enige punt waar ik aan haar raak. Mijn linkerarm ligt voor mijn gezicht langs naar boven gevouwen. De hand, samengetrokken tot een halve vuist, rust boven mijn hoofd op het kussen. Mijn rechterarm ligt gedeeltelijk onder mijn borstkas, de hand rond mijn linkeronderarm. Mijn hoofd is licht achterover gekanteld. Mijn neus ligt plat tegen het lagere deel van mijn duim gedrukt. Mijn hoofd verandert steeds een beetje van positie, de haartjes van mijn hand kriebelen tegen mijn neus.’
Deze teksten doen zich op de eerste plaats voor als een ‘tijdloos’ geheel, hoezeer ook de verschillende ligsituaties die erin beschreven worden zich ieder hebben afgespeeld op een bepaald, niet nader genoemd moment-in-de-tijd. Die ‘wakker-wordens’ zelf waren natuurlijk niet gedacht als artistieke daad - wél dat Toine Horvers die ligposities observeerde en ze daarna in woorden vastlegde; teksten die hij nu als autonome werken aan ons voorlegt.
bewegen - schrijven
Veel werken van Toine Horvers bestaan uit performances waarin woorden, klank, ruimte en tijd bij elkaar worden gebracht. Het boek bewegen - schrijven, dat nu nog onderweg is, bevat meer dan honderd teksten die Horvers recentelijk schreef naar aanleiding van evenzovele performances over de afgelopen veertig jaren. Hij presenteert ons woorden in plaats van beeld; woorden waar je beeld zou verwachten. We staan voor de vraag of en hoe vluchtige momenten kunnen voortbestaan in woorden.
De acties uit bewegen - schrijven waren destijds bedacht en gedacht als autonome kunstwerken. Deze teksten zijn niet op te vatten als documentatie van die kunstacties-van-toen – zulke documentatie staat op Horvers’ website. Dit nu zijn niet beschrijvingen – dat woord vermijdt de kunstenaar liever. Hij ziet deze teksten als in zichzelf nieuwe werken, als volgende fase van het oorspronkelijke werk. Twee voorbeelden.
In 2011 stond hij een week lang van zonsopgang tot zonsondergang bij een voormalig douanegebouw in Maassluis. Naar aanleiding daarvan schreef hij nu deze tekst:
‘In het voormalige douanekantoor aan het water waar de grote zeeschepen voorbij komen, noteer ik alle beschikbare gegevens over het naderend schip in een formulier.
Ik zet mijn pet op, neem mijn roeptrechter en het formulier en ga naar buiten.
Het schip passeert, ik roep de gegevens vanaf de kade over het water. (Zeetijding 2011)’
Toine Horvers’ tekst bij een ander werk: ‘We lopen met kleine stappen naar elkaar toe terwijl we een zacht monotoon stemgeluid maken. Geleidelijk vergroten we onze stappen en laten we tegelijkertijd ons stemgeluid sterker worden. We botsen luid roepend tegen elkaar. (Ontmoeting 1 1985)’
Ont-materialiseren
In zijn werk als performancekunstenaar reikt Toine Horvers al decennia naar andere artistieke disciplines: naar muziek, theater, dans, vertellen en voorlezen, schrijven van proza en poëzie, hoe het werk daarnaar reikt, daarvan leent, daardoor verrijkt wordt, maar toch steeds zichzelf blijft: kunst die weliswaar beeldend heet, maar zich onttrekt aan gangbare definities daarvan. We zien zijn werk spelen met andere artistieke disciplines, daaruit bepaalde elementen lenen, zonder zich er ooit mee te vereenzelvigen. Stem wordt bij hem nooit ‘zingen’, nooit toneel; geschreven woorden nooit literatuur of poëzie. Het lichaam beweegt door ruimte maar wordt nooit dans, enkel articulatie van ruimte en tijd. Woorden – via schrift of stem – vervangen klei of brons, of tellen tijd; net als licht van dag en nacht. Geritualiseerde handelingen, maar nooit rituelen. We zien hoe dat alles vaak in het teken staat van het ont-materialiseren van de tastbaarheid van het kunstwerk, van het non-materialiseren daarvan. Alles wordt taal.
Ik wil dat proces toelichten aan de hand van een concreet voorbeeld: Oktet, Welle für Kassel uit 1987, Horvers’ bijdrage aan Dokumenta 8 – meer dan dertig jaar geleden dus.
Op zijn website staat daarover:
‘Het negentiende-eeuwse koepelprieeltje met acht zuilen staat aan de rand van een romantisch park, dat door een hek gescheiden is van de grote verkeersweg die een stuk lager ligt.
Omdat er op dit stuk van de weg geen kruisingen en stoplichten zijn en het verkeer dus niet hoeft af te remmen of op te trekken klinkt dat verkeer vanuit het prieeltje als het onregelmatig aan-en afrollen van de branding van de zee.
In het prieeltje is onder de koepel een microfoon aangebracht die is aangesloten op led-displays die bij iedere zuil staan opgesteld en die de gemeten sterkte van het geluid aangeven.
Bezoekers van het park worden uitgenodigd plaats te nemen achter een van de acht displays en een monotoon stemgeluid te maken zodanig dat de totale geluidssterkte in het prieeltje een bepaald aantal lampjes van het display laat oplichten: als er weinig verkeer is moeten de stemmen luid zijn om dat peil te bereiken, is er veel verkeersgeruis dan moeten de stemmen zich terughouden.
Bezoekers kunnen op borden een eenvoudige instructie vinden om hun stemgeluid deel te laten zijn van het gemeenschappelijke geluid.
Deze gevoelige situatie – gevoelig vanwege het onregelmatig golvende verkeersgeluid, maar ook vanwege het onregelmatige aantal bezoekers, vooral in de nachtelijke en vroege ochtenduren – bestaat in totaal voor vierentwintig uur, verdeeld over vier dagen: van nul tot zes uur, van zes tot twaalf uur, van twaalf tot achttien uur en van achttien tot vierentwintig uur.’
Toine Horvers schreef deze tekst destijds in een poging dat vluchtige Oktet van 24 uur helder te documenteren. Tien jaar later schreef ikzelf over datzelfde werk:
“[...] Ik had gelezen dat hij [Horvers] een ‘geluidssculptuur’ zou realiseren met hulp van omstanders. De binnenruimte van een 19e eeuws tuinkoepeltje werd gedurende een etmaal gevuld met geluid uit acht stemmen: zo ontstond een klankvolume, nauwkeurig balancerend tussen geraas van een drukke straat aan de ene kant en geluiden uit het park aan de andere kant. De ruimte binnen de gegeven locatie werd opnieuw gearticuleerd. Geluid in plaats van brons of beton: toch ontstond sculptuur, toch werd ruimte voelbaar. Dat ervoer ik toen ik mijn stem leende aan Horvers’ werk: geluid kan heel materieel en bijna massief worden; klank ondergaan is dan niet alleen een puur fysiek horen maar wordt ook een spirituele ervaring. Dat kende ik ook uit het meezingen in grote koorwerken. En zo stond ik ook in Kassel: ik vulde de klanken onder de koepel aan tot wélklinkende accoorden. Waarop Horvers: “Níet zingen! Niet zíngen!” Horvers is niet componist, maar beeldend kunstenaar. [...]”
Anders dan enkel beschrijving, documentatie is deze tekst enerzijds herinnering aan een persoonlijke ervaring van Horvers’ Oktet, anderzijds ook een poging tot theoretische beschouwing erover: hoe het werk te duiden?
In bewegen - schrijven staat over Oktet nu dit:
“We staan in het park langs de snelweg en maken samen een ononderbroken monotoon stemgeluid dat in sterkte toeneemt als het verkeersgeluid afzwakt en afneemt als het verkeersgeluid sterker wordt.”
Oktet, Welle für Kassel 1987
Nu slechts dertig woorden, waar Horvers eerder 238 gebruikte. Veel is verdwenen: het waar, het wanneer, het hoe, het wat en het wie (geen ‘acht’, slechts ‘we’) – enkel het ‘dat’ is overgebleven. Dát er iets gebeurt – in zijn meest algemene vorm beschreven (wat dat betreft jammer, dat Horvers schrijft over het park en de snelweg, in plaats van over een park en een snelweg...).
In een eerdere versie van deze tekst heette het nog:
“We staan in het park langs de snelweg en maken samen een ononderbroken monotoon stemgeluid.
De geluidssterkte van het verkeer neemt af, onze stemmen worden luider.
De geluidssterkte van het verkeer neemt toe, ons stemgeluid neemt af.”
Toen 37 woorden. Orenschijnlijk stond daar hetzelfde als in de definitieve tekst, maar wie zorgvuldig leest ziet en hoort een staccato, waar het nu veel meer als golven klinkt en oogt, beter passend bij de aard van het werk. Maar wát ís dat ‘werk’ precies?
Beelden in taal
Voor Toine Horvers is taal – uitgeschreven en stil maar blijvend, dan wel gesproken en klinkend en dus vluchtig – al heel lang een essentieel medium. Niet enkel om werken te beschrijven, te documenteren; nee, taal is voor hem vaak wezenlijk bestanddeel van het kunstwerk. Soms gebruikt hij losse woorden en namen, maar vaak ook hele zinnen waarmee hij gebeurtenissen of locaties die hij waarneemt beschrijft. Motto daarbij is ‘zo nauwkeurig mogelijk’ – de kunstenaar weet dat de werkelijkheid zich niet compleet in woorden laat vangen.
Dat resulteerde in het verleden vaak in uitgebreide teksten. In veel van zijn acties op locatie beschrijft Horvers ‘zo nauwkeurig mogelijk’ wat hij ziet en/of ervaart. Die beschrijvingen worden achteraf uitgeschreven – opdat ze als performances in galeries of musea herhaald kunnen worden uitgesproken: het publiek kan die teksten dan enkel horen. Ook kunnen die beschrijvingen uitgeschreven worden, bijvoorbeeld bovenop foto’s van de oorspronkelijke situatie: dan wordt taal dus ook een visueel medium.
In zijn nieuwe boeken liggen en bewegen – schrijven – zoals eerder ook in Chartres en in Mei – gaat de kunstenaar nog weer anders om met taal; hij bedoelt deze teksten, zoals ze kort en kaal op het wit van de pagina’s staan, als nieuwe kunstwerken.
Is Horvers daarmee nog wel beeldend kunstenaar – is hij niet schrijver geworden, een literary artist? Ik vergelijk hem met andere schrijvenden.
Voor romanschrijvers is taal medium om ons als lezer zo compleet mogelijk bij de hand te nemen, ons mee te nemen in wat de auteur bedacht heeft en voor zich ziet. Er is geen ontkomen aan. Als lezer word je meegesleurd, ‘gepakt’ door wat je leest, door wat de auteur heeft opgeschreven. Wat is daarbij nog de rol van de verbeelding van de lezer – in hoeverre laat de auteur daar nog ruimte voor? Theaterschrijvers weten hun tekst ook nog verder gestuurd door articulatie, accenten en verklanking ervan door de acteurs, hun bewegingen, het decor en de belichting – het domein van de regisseur: die stuurt hoe de taal hoorbaar en zichtbaar wordt, én wat die dan te zeggen heeft.
Bij poëzie ligt het anders. Daar ben je als lezer vaak alleen = in je eentje met het taalgebruik van de dichter, jij en diens woorden op papier. Poëtisch taalgebruik wordt vaak gekenmerkt door woordkeuze en zinsbouw die beeldend zijn, meerduidigheid suggereren, meerdere betekenislagen kunnen hebben. De dichter laat de lezer zo veel ruimte. Je wordt uitgedaagd om zelf met die ruimte om te gaan, om je eigen duiding te zoeken, in de stilte en concentratie van het lezen, en wellicht later nóg eens lezen. Soms ook wordt poëzie gesproken, klinkend gemaakt: dan luister je naar de interpretatie van die specifieke recitator – maar diens klinkende woorden zijn dan wel weer veel vluchtiger dan gedrukt op papier.
In een recent gesprek over zijn schrijven zei Toine Horvers te streven naar “de compactheid van de taal van dichters”. Hij ervaart schrijven als een vorm van opruimen: “weg met alle rommel in mijn hoofd”. Aan bewegen - schrijven heeft hij vier jaar gewerkt. Achtereenvolgende tekstversies werden steeds verder uitgebeend, opgeschoond, gecondenseerd, alle overbodigs weggesneden; “enkel de essentie mag blijven”. Inderdaad: de compactheid van dichters, maar Horvers’ zinsbouw en zijn woordkeuze zijn allesbehalve die van dichters: ze zijn eenduidig, heel precies (“zo precies mogelijk”) en tegelijk kaal en algemeen. Waar ooit specifieke performances, ‘bewegingen’, waren, klinken nu deze teksten los van iedere tijd en plek. Er staat wat er staat; ieder woord is wat het is, dwingt niet, verwijst niet, suggereert niets anders dan zichzelf. Deze teksten verwijzen vaak nauwelijks nog naar die eerdere performances. Als lezer ben je – net als bij poëzie en bij romans – alleen met de tekst op de pagina. Maar anders dan bij romans wordt je niet meegesleurd en ‘gepakt’, noch zoals in poëzie uitgedaagd om woorden die je leest zelf van nieuwe betekenissen te voorzien. En zoals bij romans de uiterste precisie, maar dan in onontkoombare, eenduidige termen: WYRIWIW: what you read is what is written. Als lezer kun je je eventueel van wat geschreven staat een voorstelling maken, maar da’s hard werken: veel aanknopingspunten krijg je niet. Nét voldoende...
Taal als jazz en raga
Toine Horvers stelt ook de vraag of, en hoe zijn nieuwe teksten kunnen dienen als medium om zijn performances, vluchtig als die per definitie zijn, te laten voortleven. Ik lees een groot aantal van de teksten in bewegen - schrijven nog eens door. Kaal als ze zijn, herken ik dat een aantal daarvan gerelateerd is aan performances die ik destijds zelf heb meegemaakt, als toeschouwer of als mede-maker/actief betrokkene. Hoe summier de teksten erover nu ook zijn – meteen voeren ze me terug naar dat vluchtige moment van toen: waar het was, wat er gebeurde, wat voor weer het was, wie verder nog aanwezig waren, hoe ik het ervoer. Ook beeld van toen floept weer aan: ik ‘zie’ het weer voor me. Blijkbaar raakt de tekst van nu mijn herinneringen. Zoals aan Kassel toen, waar ik zelf lekker stond te zingen, muziek te maken – en hoe Toine Horvers kwam zeggen dat het hem dáárom niet te doen was: hij wilde enkel via die stemmen het volume in dat koepeltje vullen met klank. Dacht ík tóen. De tekst van nu geeft aan, dat de essentie van dat werk voor Horvers blijkbaar toch nog anders ligt: het stemgeluid van ‘we’ dat reageert op de verkeersgeluiden. Dát facet van wat toen gebeurde leeft via de tekst van nu bij mij weer even voort.
De allermeeste teksten in bewegen - schrijven hebben dat effect niet, omdat ik de allermeeste performances/’bewegingen’ van Toine Horvers níet heb meegemaakt Wat brengen die teksten dan nu bij me teweeg? Of bij lezers die wellicht met het œuvre van Horvers minder vertrouwd zijn? Wat bij lezers van over, pakweg, 50 of 100 jaar als de kunstenaar al jaren dood is? Als je enkel deze teksten onder ogen krijgt en niet de artistieke acties die eraan vooraf gingen? Kunnen die dan toch in deze teksten voortleven, de vluchtigheid van de performance als artistiek genre ontstijgen? Ik denk het niet. So-wie-so zijn woorden povere vehikels om wat ooit gebeurde vast te leggen: je hebt er zóveel van nodig, en dan nóg... Beeld lijkt wat dat betreft veel efficiënter en effectiever; inderdaad: a picture paints a thousand words.... Maar beeld van toen krijgen we niet, maar slechts 30 woorden over toen.
Zijn die teksten wellicht ‘recept’ te noemen, om de essentie van die actie-van-toen te begrijpen en die te kunnen re-creëren: in het echt, of desnoods enkel voor je geestesoog? We praatten erover in Horvers’ studio. Zijn deze teksten recept te noemen, zoals voor appeltaart? Receptentaal is heel precies en onontkoombaar: stap voor stap word je geleid naar de perfecte taart. Desnoods tien keer achter elkaar: steeds dezelfde.
Denk liever aan jazzmuziek, of – zegt Horvers zelf – aan Indiase raga’s. Die zijn nooit, zoals sonates van Bach of Beethoven, tot in detail uitgeschreven (en dan nóg klinken die onder de vingers van de ene uitvoerder of de andere heel anders...). De teksten van Toine Horvers zijn als de akkoordenschema’s van jazzmusici: een kaal stramien, maar dát dan heel precies, als essentie van een nummer, zodat iedereen daar per keer omheen kan spelen, improviserend; hoewel steeds anders klinkend blijft het ‘nummer’ zelf voortbestaan.
Zo ook zijn wellicht deze teksten van Toine Horvers te beschouwen: ongeschikt om het historische gebeuren te laten voortbestaan, vast te legen, maar wél om de essentie ervan aan te reiken ter re-creatie – hetzij enkel voor het geestesoog van de lezer, dan wel eventueel in werkelijkheid. In die re-creatie kunnen de werken, de essentie ervan, voortleven. Dát is de essentie van een kunstwerk: dat ze kunnen voortbestaan in hun surplus aan betekenislagen, dat ze steeds uitdagen tot nieuwe verbeelding.