Recensie

De vuurvogelgeneratie

De vuurvogelgeneratie, zo heet het boek van Sandra Smets (1970) dat zij in samenwerking met Museum Boijmans van Beuningen schreef over kunst en, vooral, kunstenaars in Rotterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Door
Cees Bronsveld
Jan 2024

Nieuw was dit onderwerp voor Smets zeker niet: in 2018 richtte zij de tentoonstelling Boijmans in de oorlog. Kunst in de verwoeste stad in.

In haar inleiding geeft Smets een prima overzicht van hetgeen in haar boek aan de orde zal komen. Zij zegt deze geschiedenis te willen vertellen aan de hand van het lot van een aantal Rotterdamse kunstenaars, die zij aldus als exemplarisch zal beschouwen voor vele lotgenoten.

Herman Bieling, Wim Chabot en Henk Chabot, Antoon Derkzen van Angeren, Wally Elenbaas, Jaap Gidding, Aad de Haas, Esther Hartog, Fie Hartog, Dolf Henkes en Deborah Sanson krijgen zodoende haar volle aandacht. Terecht. Zij schreef hun verhalen stuk voor stuk goed en doeltreffend op.

In het eerste hoofdstuk behandelt zij allereerst de reactie van de Rotterdamse kunstwereld op het bombardement. Terwijl Smets als geen ander beseft, dat dat vermaledijde bombardement de aandacht voor zo ongeveer al het andere lange tijd wegdrukte… Er was moed voor nodig denk ik om dat gegeven, hoe terecht ook, zo nadrukkelijk op te schrijven.

In dit eerste hoofdstuk figureert vooral Wim Chabot - niet zijn veel bekendere broer Henk dus. Wim verloor zijn atelier. Hij zou desondanks allerlei ‘decoratief werk’ gaan maken, onder meer voor een flink aantal noodwinkels die al snel in Rotterdam zouden worden opgetrokken.

Het tweede hoofdstuk behandelt de oorlogsjaren van museum Boijmans, waar dr. Dirk Hannema, overigens al sinds 1921, directeur was. Ook aandacht voor Herman Bieling, die dankzij Hannema een door hem – en door vele anderen - lang gekoesterde wens in vervulling zag gaan: Rotterdamse kunstenaars die eindelijk weer in hèt Rotterdamse museum, Boijmans dus, konden exposeren! De eerste Rotterdamse tentoonstelling opende vlak voor de Duitse inval. Tijdens de bezetting zou Bieling nog 8 van die ‘Rotterdamse tentoonstellingen’ in Boijmans organiseren. Vlak voor Kerst 1944 opende er zelfs nog een heuse Wintertentoonstelling: een hongerwinter-tentoonstelling dus…

Over Hannema verschenen intussen twee prima biografieën, die van Tjeu Strous (Donker 2014) die focuste op Hannema’s oorlogsjaren en Krul’s vuistdikke Hannema, Museumdirecteur (Prometheus 2018), die veel méér behandelde dan Hannema’s museumjaren. Aan Bieling werden eveneens twee monografieën gewijd. Die van Ed Wingen (2003) en Jan-Cees van Duin (2017), maar vreemd genoeg bleven in beide boeken de activiteiten van Bieling tijdens de Tweede Wereldoorlog onbesproken. Bieling zou bestraft worden met een expositieverbod van een jaar, Hannema zou 8 maanden vast komen te zitten.

De Dienst Kultureele Zaken, een door de bezetter na 1940 in Rotterdam in het leven geroepen nieuwe dienst, staat centraal in het derde hoofdstuk. Deze DKZ nam de taken èn het budget van de Gemeentelijk Commissie voor Beeldende Kunst over en zou een regeling optuigen die wel als ‘kunstverschaffing’ wordt aangeduid. Er werd tussen september 1940 en maart 1942 70.000 gulden geïnvesteerd, omgerekend ruim 6 ton. Dit verhaal vertelt Smets aan de hand van onder meer de sierkunstenaar Jaap Gidding: behalve opdrachtnemer zou hij tot een belangrijke adviseur van deze dienst uitgroeien.

Het vierde hoofdstuk, De Onzichtbaren, is gewijd aan de Rotterdamse kunstenaars die in de oorlog werden uitgesloten. Het is wat mij betreft is het belangrijkste hoofdstuk in Smets’ boek. We lezen hier over het lot van joodse kunstenaars als Herman Cohen, Izaak Frank, Esther Hartog en Anna en Deborah Sanson en een tiental anderen. Van belang is daarbij zondermeer ook Smets’ aandacht voor het verzet binnen deze groep. Zoals het verhaal van textielkunstenares Fie Hartog: behalve joods was zij ook communiste. Zij hielp vele Rotterdammers aan onderduikadressen.

In haar vijfde hoofdstuk behandelt Smets de kunstenaars die trachtten de ellende en het verdriet van de Tweede Wereldoorlog in beeld te brengen. Smets beschouwt hen als ‘de anders realisten’, versus het quasi-onschuldige realisme dus van de “landschapjes en zo” die vooral op Bieling’s tentoonstellingen in Boijmans te zien waren. Kunstenaars als Aad de Haas en Henk Chabot maakten kunst waarbij de pijn en de grimmigheid van die oorlogsjaren gevoeld kon worden. Ook een belangrijk leermeester van veel Rotterdamse kunstenaars, Derkzen van Angeren komt – terecht - voorbij. Behalve grafiekdocent op de Rotterdamse academie was hij ook een indrukwekkende, onafhankelijke en vrije geest. Smets kreeg toegang tot ‘de bandjes’ met een aantal interviews van Derkzen’s leerlingen van zijn biograaf Jan Wagner.

Het is overigens jammer dat deze geïnterviewde kunstenaars niet de personenindex van het boek haalden. Ook het ontbreken van een onderwerpenindex maakt het boek als handboek helaas minder bruikbaar. Ik vermoed dat dit niet de auteur verweten kan worden, wel haar uitgever. En: in laatste instantie is het uiteraard vooral een financiële kwestie.

Overigens: eens te meer reden om dit belangwekkende boek na verloop van tijd online te zetten!?

Lees verder