In TENT aan de Witte de Withstraat doet schrijver Elfie Tromp op uitnodiging van de curator mee aan de groepstentoonstelling Utopion Dreams met voorstellen voor een nieuw Rotterdam. Aan een dertigtal bekenden, kunstenaars, schrijvers maar ook vrienden en kennissen, heeft Elfie Tromp gevraagd slogans voor Rotterdam in te zenden.
“’Detroit aan de Maas’ is daarom zo goed omdat het precies aangeeft wat er met Rotterdam aan de hand is. We zitten in een stad met ontzettend veel potentie waar mooie dingen gebeuren maar je treft er ook hoge werkloosheid aan, te veel tienermoeders, nou ja, de bekende lijstjes. ‘Make it happen’ is de leus die Aboutaleb had bedacht. Typisch een leuze van een commercieel bureau, het zegt niks over de stad. Andere mooie leuzen die ik binnenkreeg: Eindeloos onaf, Leegte is Ruimte, The past is now useless, Kom’ie doen? Allemaal beter in ieder geval dan ‘Doe – Kan’. ‘Detroit aan de Maas’ geeft precies mijn haat-liefdeverhouding met de stad aan waar vier generaties Tromp zijn opgegroeid. Een stad waar aan de ene kant veel kan en gebeurt maar aan de andere kant een stad waarin ik me als vrouw niet normaal kan bewegen. Overal vliegen de opmerkingen, het gefluit en het gesis, het ge-“kankerhoer” om mijn oren. Ik heb het langzamerhand he-le-maal mee gehad met die tomeloze agressie van die kerels. De pest is dat je in Nederland van dit soort intimidatie geen aangifte kunt doen. In België is dat na een documentaire over een vrouwelijke student die het ook niet meer pikte, Femme de la rue, inmiddels wél mogelijk. Het is een deel van het multiculturele probleem van Rotterdam; de stad wordt steeds vrouwonvriendelijker. Maar vlak de Nederlandse man niet uit hoor: “Lach dan eens tegen me, kom dan” hoor je dan; lullo’s. In Amsterdam is het beslist minder of in Nijmegen of where ever. Het zat me zo hoog dat ik er een stuk over heb geschreven dat onlangs gespeeld werd door mijn lievelingsacteur John Buisman in zijn revue Rotterdam viert de stad. Ik heb me in dat stuk opgeblazen tot een enorme reuzin die Aboutaleb uit het gemeentehuis heeft geplukt en op haar hand gezet. Zeg jij nou maar eens wat hiertegen gedaan gaat worden, zegt reuzin Elfie tegen de bangige Aboutaleb op haar handpalm. Anders vreet ik je op! Aboutaleb piept bibberend: “Normallement je suis le maire de Rotterdam mais aujourdhui je suis une femme.” Ach ja, laten we de ellende niet alleen met sjagrijn proberen te bestrijden.”
Een expositie in Tent, een revue van John Buisman. Elfie is de laatste tijd werkelijk overal te zien. Regelmatig gast in de DWDD, een wekelijkse column in de Metro, medewerker aan een VPRO-serie online over joggen, schrijver van een serie over senioren in Vrij Nederland, stukken in Vers Beton, samen met onafscheidelijke partner Jerry Hormone (waarover straks meer) eigenaar van het literaire tijdschrift Strak, deelnemer in het forum van Paul Witteman over meesterwerken in de literatuur, optreden als zangeres met collega-schrijvers Hanneke Hendrix en Lucas de Waard op de Parade en nog veel meer. Inmiddels verschenen al twee boeken van haar, Goeroe en Underdog. Dat laatste is genomineerd voor twee literaire prijzen.
“Het wordt inderdaad langzamerhand wel erg veel ja; ik ben eigenlijk met te veel dingen bezig momenteel. Ik schrijf al een jaar of tien maar ineens wordt het overal opgepikt en voordat je het weet rol je overal in. Maar ik geniet er van hoor. Twee motto’s van mijn moeder zijn bepalend voor hoe ik in het leven sta: “Ik heb je niet gebaard om achter in de bus te gaan zitten” en “je weet niet half hoe goed dat je het hier hebt”. Die zinnen zitten in mijn kop gespijkerd. Ik put daar een onuitputtelijke energie uit. Je mag rustig stellen dat ik lust for life heb.
Klinkt dat niet wat vreemd uit de mond van iemand die zichzelf nadrukkelijk geplaatst wil zien in de lijn van schrijvers rond het roemruchte blad Gard Sivik, Hans Sleutelaar, Cornelis Bastiaan Vaandrager en Frans Vogel, de oproerkraaiers uit de jaren 70 in Rotterdam?
“Zij waren oer-Rotterdams in hun directheid en nieuwe zakelijkheid; alles moest kort en krachtig. Wij willen in die Rotterdamse traditie verder door. Ze waren ondanks hun harde, botte stijl ook romantisch, dromend en verlangend naar het allesomvattend, ultieme literaire meesterwerk. Ik ben ook een romanticus, droom net zo goed over mijn verpletterende, literaire nalatenschap; maar er zijn ook grote verschillen tussen die generatie en de onze. Wij hebben de blik veel meer naar buiten gericht, vluchten mindere in drank en drugs (al kunnen wij hem ook behoorlijk raken). We hebben veel meer tijdsbesef in de zin dat we veel economischer en efficiënter met onze tijd om gaan; onze productie ligt veel hoger. In mijn eerste roman Goeroe heb ik die zakelijke stijl ook proberen vast te houden, korte zinnen, geen uitweidingen. In mijn nieuwe boek Underdog wijk ik bewust van dat pad af. Mijn zinnen zijn langer geworden en onverwachter, ik omschrijf situaties uitgebreider. Maar om terug te komen op de betekenis van Vaandrager voor de stad: Elke scholier zou van de gemeente Leve Joop Massaker cadeau moeten krijgen. Dat boek beschrijft op onvergelijkbare, indringende wijze het leven van een jongetje dat opgroeit in de smeulende resten van het platgegooide Rotterdam. Als je dat boek hebt gelezen begrijp je de hardheid van deze stad; verplichte kost dus wat mij betreft voor elke jonge Rotterdammer. Het zal ze allemaal aanspreken, het is rock and roll avant la lettre.”
“Rock en roll en seks zijn de enige manier waarop je jongeren weer aan het lezen krijgt”, beweren Jerry Hormone en Elfie in een interview. Jerry Hormone (Jeroen Aalberse) is de onafscheidelijke huisgenoot en geliefde van Elfie. Ook schrijver, naast punkmuzikant. Van hem verscheen onlangs: Het is maar bloed waarop Jerry met bebloede neus de kaft tooit. In verschillende boekhandels wilden ze dat boek daarom niet hebben. Maar de buitenkant zal jongeren zeker aanspreken, dat is een mooi begin. Voor Vrij Nederland stond Jerry in zijn blote kont te vernikkelen op de Tweede Maasvlakte met een in het leer gestoken Elfie triomfantelijk naast hem. Bij de uitreiking van de literatuurprijs van de sjieke Bank Nederlandse Gemeenten, waarvoor Elfie genomineerd was, introduceerde de gespreksleider Elfie als enige vrouwelijke kandidaat. “O, dus jij hebt een kut” riep vriend Jerry vanuit de zaal. “Ja, een mooie kut” riposteerde Elfie voor het verblekende gezelschap. In een ander interview zat Jerry, gestoken in een dandyesk driedelig kostuum naast Elfie in een wijd, wit gewaad. (Jerry houdt van mooi pakken, aldus Elfie), Ondertussen streelt ze iets dat op zijn schoot ligt. Eerst denk ik dat het een poef is of zoiets. Pas als het ding begint te wegen zie ik dat het een kale hond is. Als ik opmerk dat Elfies naakthond op mij overkomt als de onafscheidelijke rat van een punker kijkt Elfie me met geniepige oogjes aan.
“Wie aan mijn hond komt, komt aan mij. Het is mijn grote liefde. Wie Chin-Chin beledigt, zal nooit dikke vrienden met me kunnen worden. Mijn moeder kwam, toen ik nog studeerde, met die naakthond aanzetten. Ik keek er op het eerste moment ook een beetje vreemd naar. Maar toen zij, terwijl ik in de trein ging plassen en de hond maar mee naar binnen nam, naast mij ook een plasje op de vloer deed was ik helemaal verliefd.”
Ik zal de rest van het gesprek op mijn woorden letten als het over honden gaat. Nu we het daar toch over hebben moet het gesprek maar eens bij het laatste boek Underdog terecht komen. In dat boek staat de bizarre wereld van de hondenshows centraal. Een wereld die Elfie niet vreemd is.
“Mijn moeder is een hondenfokker. Ze is altijd met haar honden in de weer. In mijn vroegste jeugd, zo herinner ik me, hadden we drie honden; toen ik het huis verliet waren het er zestien, allemaal volwaardige gezinsleden. Ik heb me tegen de wereld van de rashonden eerst fel verzet; een vuilnisbakkie is toch net zo lief als een rashond? Ik beschuldigde de bezitters van rashonden vaak van platte ijdelheid. Die honden waren er alleen voor de eigenaar. Maar ik ben er gaandeweg steeds meer respect voor gaan krijgen; ging met mijn moeder ook steeds vaker naar hondenshows. Want bij het fokken van honden hoort ook het showen van honden, een wereld op zich. De begeleider van de hond op zo’n show ziet er nog opgedofter uit dan de hond zelf. Op die shows heb ik geleerd wat een invloed de ware hondenliefhebber op zijn of haar hond heeft. Ooit moest ik zelf de ring in met een van onze honden. Ik was zo nerveus als de pest. Tijdens mijn ronde sprong de pup tegen me op om de stukjes kipfilet uit mijn decolleté te vissen die daar zaten om haar alert te houden. Daarna deed ze een lange plas op het rode tapijt. Ik gleed uit, viel ik plat op dat hondje. Krijsen dat ze deed. Ik tilde haar op, rende beschaamd de ring uit. Ik kon wel door de grond zakken. Mijn moeder kon het niet aanzien en nam het van me over. Ze ging opnieuw de ring in, het beestje liep keurig naast haar. De presentatie was top, mijn moeder behaalde alsnog de eerste prijs op die dag. Zo zie je maar, het is niet alleen een kwestie van opdoffen. Het heeft ook alles te maken met de verstandhouding tussen mens en dier.”
De wereld van de hondenfokkers en hondenshows staat centraal in haar tweede boek Underdog.
“Perfectie in zes punten. Vuur dat zich uitrekt. Aan de ene kant verschijnt een staart met een sierlijke krul aan het eind, hardt uit. Kraakbeen in een cirkel. De andere kant wordt een snuit. Gepunt, geopend. De vlammen druipen langs vier gespierde poten en zetten zich als een tapijtrand vast. Een meezwierende bies. Gestrekt en gekromd. Een hond.”
“Dit boek is een pleidooi voor nieuwsgierigheid; ik voer de lezer een gesloten wereld in waar hij normaal gesproken nooit in terecht komt. Dat is wat ik telkens doe in mijn verhalen. Of het nu gaat om de wereld van de verzorgingshuizen, de wereld van joggers, van volgelingen van een prediker of de wereld van games. Ik voer de lezer mee, na me eerst zelf goed gedocumenteerd te hebben, en ontdek universele kenmerken en regels die mij en hopelijk ook de lezer meer leren over het functioneren van de wereld om ons heen, de vooroordelen die we hanteren, de universele wetten die overal gelden. Een centraal thema tot nu toe in mijn werk is ook de vraag naar de maakbaarheid van de wereld. In de hondenfokkerij staat de maakbaarheid voorop: Hoe krijg ik het ras precies zoals ik het wil hebben. Maar ik voer ook de dingo op, de woestijnhond die in over de Australische vlakten zwerft en ook bestaansrecht heeft. Een de hoofdpersonages in het boek, Adelien, is een manipulator van het zuiverste water maar houdt desondanks de teugels niet in de hand. De in zich zelf gekeerde, autistische broer van Anelien, Rein, een jongen die liever de hele dag achter zijn scherm games zit te spelen, moet tegen zijn zin in met zijn zus mee naar hondenshows in Australië. Aan het eind blijkt dat hij degene is, die als het er echt op aan komt de handen uit de mouwen steekt.”
Met de introductie van de valse superras-hondenbezitter Bonilla, een gangster in een Tarantino-achtige setting, krijgt het boek het karakter van een road movie met een heus thriller-slot.
“Ik ben eerst zelf in Australië gaan rondreizen alvorens aan het schrijven te slaan. De ongerepte wereld van dat werelddeel staat volkomen haaks op het maakbare, cultuurhistorische West-Europa. Hoewel aan de ene kant maakbaarheid inderdaad een thema is speelt aan de andere kant het ‘onaffe’ ook altijd een hoofdrol. Ik voel me verwant aan schrijvers als Jan Wolkers als het gaat om zijn aardse verteltrant en zijn metaforen.”
Ik vind enkele mij aansprekende metaforen in Underdog.
Het brein is een verraderlijke bergpas, met zijn weke vouwen. Voordat je het weet, ben je in de krochten van het onderbewustzijn gevallen.
“Ik lust geen vis”, zegt hij met dat knauwende Australische accent. Alsof zijn tong een schnitzel is waar alleen de randen van opkrullen om tonen te maken.
De worsten liggen in plasjes jus op het witte porselein. De bleke patat zuigt het roodbruine sap op. Het ruikt naar de lever die mijn moeder voor de honden kookt.
“Nadat ik Underdog had geschreven ontstond er een vriendschap met Peter Buwalda. Verder heb ik veel contact met Douglas Coupland die me inspireerde tot het slogan-project, en bewonder ik de Amerikaanse A.M. Homes met haar hoofdpersonen die hartstochtelijk zoeken naar wezenlijk contact met verwanten.
Als je ziet hoe je, vaak samen met Jerry, het contact met de media zoekt met een telkens wisselende, opvallende outlook lijkt maakbaarheid ook in je eigen carrière een belangrijke rol te spelen.
“Ach, identiteit is nu eenmaal fluïde. Jerry houdt van mooie pakken en ja, ik kleed me ook graag voor de gelegenheid die zich voordoet. Aan verkleedpartijen heb ik altijd al gedaan. Ik zie het leven soms als het gouden ei in de Henny Huisman soundmixshow: een vingerknip en daar kom je in een nieuwe gedaante de trap af. Ik doe het niet zomaar, maar met voorbedachten rade. Ik wil dat het beeld van literaire auteur verbreed wordt. Dat heeft alles te maken met mijn observatie van de rol van de vrouw in de literatuur. Ik vind momenteel vrouwelijk auteurs veel interessanter dan mannen, ik noem Hanna Bervoets, Hanneke Hendrix, Ester Naomi Perquin, Sanneke van Hassel om dicht bij huis te blijven. Het valt me op dat vrouwelijke auteurs voortdurend met elkaar worden vergeleken, iets dat mannelijke auteurs nooit overkomt. Die staan allemaal op zich. Ik doop mijn pen echt niet in mijn poes! Ik schrijf niet op een verondersteld ‘vrouwelijke’ manier, net zo min als in mijn ogen die andere door mij genoemde vrouwen dat doen. We zijn gewoon schrijvers, basta! Uit onderzoek blijkt dat mannen nog steeds vooral mannelijke schrijvers kopen. Ik vind het niet gek dat sommige vrouwen overwegen om dan maar onder een mannelijke pseudoniem te gaan schrijven. Bij Uitgeverij De Geus voel ik me wat dat betreft beter thuis dan bij mijn vorige uitgever Lebowski.”
Dat is toch een hippe uitgeverij? Die je desondanks verliet!
“Lebowski heeft wel de naam hip te zijn maar er was daar voortdurend veel verloop onder het personeel, ook onder degenen die als mijn redacteur optraden. Dat werkt niet, elke keer iemand anders. Bovendien eiste Lebowski bij een volgende boek ook een gedeelte van mijn honorarium voor lezingen op . Toen heb ik “aju” gezegd. Bij De Geus is de helft van het fonds vrouw. Dat kan toeval zijn maar ik vind het wel prima zo. Ik heb nu één vaste redacteur en dat werkt veel beter.
Waar moet het uiteindelijk met Rotterdam naar toe, de stad waarmee je een haat-liefdeverhouding koestert?
Ik denk dat we ons na zeventig jaar wederopbouw bewust moeten zijn dat er een hoop bereikt is maar dat we onderweg ook een hoop zijn kwijtgeraakt. Vroeger was zalm armeluisvoedsel in Rotterdam, die beesten zwommen toen nog gewoon in de Rotte! Er was een stadshart dat veel meer leefde dan dat stenen hart van nu. De singels zijn nu wel schoner maar de lucht erboven is vuiler geworden. Literatuur kan daarvoor allemaal geen oplossing aandragen, wel mensen aan het denken zetten. Wat de letteren zelf betreft is het klimaat natuurlijk niet optimaal in een stad waarin een groot deel van de bevolking niet leest. Maar er blijven er genoeg over die dat wel doen. Met de mensen uit de belangenvereniging ‘Verzamelde Werken’ ben ik het eens dat de het letterenklimaat gebaat zou zijn met een Faculteit Letteren. Maar ik ben geen schrijver geworden om daar hele dagen over te gaan zitten vergaderen. Van de leerstoel ‘Literatuur en Samenleving’ die het gevolg was van eerdere acties vanuit de letterensector merk ik eerlijk gezegd weinig. Als de desbetreffende hoogleraar Frans-Willem Korsten zegt dat we alsjeblieft niet moeten praten over Rotterdamse literatuur ben ik daarover verbaasd. Ik noem mezelf een Rotterdamse schrijver, zonder gêne. Er is in deze stad op een andere manier geschreven als elders: Directer, rauwer, noem het economischer. Daarmee voel ik me verwant, ook al sla ik nu andere wegen in. Jerry gaat wel door op die toer. Elke dag weer kruipen hij en ik (hij wat minder regelmatig dan ik, hij heeft immers ook nog zijn muziek) van negen tot vijf achter onze laptop. Schrijven is hard en gedisciplineerd werken. Maar er is niks mooiers.” - TS